Arthur Rimbaud

Laatste brieven van Arthur Rimbaud (1854-1891)

 

Laatste brieven van Arthur Rimbaud. Beginnend in Harar, stad in het Oosten van Ethiopië, op 25 februari 1890 tot aan de laatste die hij stuurde vanuit Marseille.
De brieven bestrijken een periode van een aantal maanden, waarin hij opeens ziek wordt, tot aan de laatste brief die tot op heden bekend is geworden en die gedateerd staat op 10 november 1891.
Deze laatste brief is een belangrijke en bijzondere brief, omdat 9 november 1891 de dag voor zijn dood was, en in deze laatste brief, die hij gedicteerd heeft, richt hij zich tot de directeur van de Compagnie des Messageries opdat hij vervoerd kon worden aan boord van een schip om weer naar het Oosten te kunnen.

Arthur Rimbaud. Correspondenties.Laatste brieven van  Rimbaud. Franse literaire teksten Vertalingen Vivienne.

Harar, 25 februari 1890.

Lieve moeder en zus,

 

     Ik heb uw brieven van 21 januari 1890 ontvangen. Wees niet verbaasd, ik heb een goede reden waarom ik zo weinig schrijf: de belangrijkste is dat ik nooit iets interessants kan vinden om over te schrijven. Want wanneer je in dit soort landen bent, dan heb je veel meer te vragen dan te zeggen!

Woestijnen, bevolkt met dom negervolk, zonder wegen, zonder post, zonder reizigers: waarover wilt u dan dat ik schrijf? Dat ik me verveel, dat je dom gaat doen, stompzinnig wordt; dat ik het zat ben, maar dat ik er ook niet mee kan ophouden, etc., etc.!

     Dit is het wel, en daarom is het alles wat ik kan vertellen; en omdat dat voor anderen ook niet tot vermaak is, kan ik er beter niet over vertellen. Er wordt hier namelijk heel wat afgeslacht, en ook geplunderd in de omgeving.

Gelukkig ben ik daar zelf nog niet mee in aanraking gekomen, en ik ben ook niet van plan hier mijn leven te laten, - dat zou dom zijn! Voor de rest ontvang ik, in het binnenland en op de weg, van een zeker ontzag dat ik te danken heb aan mijn menselijk gedrag.

Ik heb nog nooit iemand kwaad gedaan. Integendeel, ik doe graag iets goed zodra de gelegenheid zich voordoet, en dat is mijn enige plezier. Ik doe zaken met die mijnheer Tian die jullie geschreven had om u gerust te stellen over mij.

     Zijn zaken zouden in feite niet zo slecht zijn als er niet elke keer een weg afgesloten werd door oorlogen of opstanden die onze karavanen in gevaar brengen. Deze heer Tian is een groot handelsman in de stad Aden, en hij reist nooit in de omgeving hier.
     De mensen uit Harar zijn niets dommer, noch meer schurkachtig dan de witte negers in de zogeheten beschaafde landen; het is alleen niet van hetzelfde niveau, dat is alles.

Ze zijn zelfs minder gemeen, en kunnen in bepaalde gevallen enige vorm van erkenning en trouw tonen. Je moet menselijk met hen omgaan.
     Ras Makonnen, wiens naam jullie vast in de krant hebben gelezen en die een Abessijnse ambassade in Italië heeft geleid waarover zoveel ophef is geweest vorig jaar, is de gouverneur van Harar.

 

Tot weerziens. Hartelijke groet,

Rimbaud