Correspondentie Charles Baudelaire: België. Aan Sainte-Beuve, Brussel, donderdag 30 maart 1865

Charles Baudelaire
Brussel, België.

Pieter Brueghel de Oude.Charles Baudelaire, correspondentie Brussel, België. Vertaling Charles Baudelaire, Vertalingen Vivienne Stringa.

Zoom Pieter Brueghel de Oude, 1525 - 1569. Vlaamse gezegdes en spreekwoorden. Belgisch kunstschilder

AAN SAINTE-BEUVE
Brussel, donderdag 30 maart 1865
(deze brief zat bij de volgende van 4 mei).

 

Beste vriend van me,

    Bedankt voor uw mooie brief. Kunt u nog iets anders dan mooie brieven schrijven?
Wanneer u mij Mijn lieve jongen noemt, vertedert u mij en moet ik ook tegelijkertijd lachen. Ondanks mijn lange grijze haar, waardoor ik een lid van L'Académie (in het buitenland) lijk, heb ik toch grote behoefte aan iemand die zoveel van me houdt dat hij me zijn kind noemt.
Maar toch moet ik denken aan die burggraaf van honderdtwintig jaar oud die tegen een andere bruggraaf van tachtig jaar zegt: jongenman, houdt uw mond ! (tussen twee haakjes, en dit blijft tussen ons, als ik een tragedie schreef, zou ik vrezen dit soort krachtige opmerkingen los te laten, en daardoor een ander doel zou raken dan hetgeen waarop ik zou richten.)

    Alleen zie ik in uw brief dat er geen enkele toespeling wordt gemaakt op het exemplaar van Histoires grotesques et sérieuses,  ik had aan Michel gevraagd om u er een te geven.
Ik heb het volste recht om daaruit te concluderen dat deze boekhandelaar, van het ras dat Onze Lieve Heer gekruisigd heeft, heel logisch zeker een besparing heeft gemaakt van een exemplaar ten nadele van u.
Ik zweer u daarbij overigens dat ik in het geheel niet de intentie heb om u ook maar de geringste reclame voor dit boek te ontfutselen.
Mijn enige doel was, omdat ik weet dat u uw tijd zo goed kunt indelen, om u de gelegenheid te geven om nogmaals te genieten van een verbazingwekkende subtiliteit van logica en gevoelens. Er zullen mensen zijn die vinden dat dit vijfde deel inferieur is aan de voorgaande delen, maar dat laat me volkomen koud.

    Malassis en ik hebben niet zoveel problemen te vermalen als u wel denkt hoor. We hebben geleerd om zonder alles te kunnen, in een land waar niets is, en we hebben begrepen dat sommige leuke dingen (zoals bijvoorbeeld conversaties) beter worden naarmate sommige behoeften verminderen.

    Wat Malassis betreft kan ik zeggen dat ik betoverd ben door zijn moed, zijn energie en zijn niet-aflatende vrolijkheid. Hij is tot een verbazingwekkende eruditie gekomen op het gebied van boeken en etsen.
Hij vindt alles leuk en hij leert overal van. Een van onze grote amuseringen is wanneer hij zijn best doet om de atheïst te spelen en dat ik dan net doe alsof ik een Jezuïet ben.
U weet vast dat ik devoot kan worden uit tegenstrijdigheid (vooral hier), net zoals ik, om mezelf goddeloos te laten worden, alleen maar met een smeerpoets  van een pastoor hoef om te gaan (smeerpoets van lichaam en geest).
Voor wat betreft de publicatie van enkele schertsende boeken die hij met dezelfde discipline is gaan corrigeren als hij voor Bossuet of Loyola aan de dag zou hebben gelegd, daar heb ik zelfs een heel klein onverwachts winstje uit kunnen halen, en dat is een duidelijkere intelligentie van de Franse Revolutie. Wanneer mensen zich op een bepaalde manier amuseren, dan is dat een goede diagnose van revolutie.

    Alexandre Dumas is onlangs overleden. De brave man is zich komen blootgeven met zijn heel gewone blanke onschuld. Terwijl hij in de rij moest staan om rondom hem een handdruk te pakken te krijgen, maakten de Belgen hem belachelijk.
Dat is schandelijk. Een man kán respectabel worden om zijn vitaliteit, zijn vitaliteit van een schaduwauteur, dat is waar. Maar ik geloof toch dat ik niet de enige persoon ben die verliefd is op het serieuze, en meegesleept wordt door La Dame du Monsoreau en door Balsamo.

    Omdat ik zeer ongeduldig ben om naar Frankrijk terug te keren, heb ik Julien Lemer geschreven om hem te vragen of hij zich met mijn zaakjes wil bezighouden.
Ik zou graag het beste van mijn artikelen over Les Excitants, Les Peintres en over Les Poètes willen bundelen in drie of vier delen (en door er een serie Considerations sur la Belgique aan toe te voegen).
Indien u tijdens één van uw flanerende wandelingen de boulevard van Gent aandoet, klop dan een beetje zijn goede zin op, en overdrijf maar een beetje wat u van mij denkt.

    Ik moet bekennen dat er drie belangrijke fragmenten ontbreken, - één over La Peinture didactique, (Cornelius, Kaulbach, Chenavard, Alfred Rethel, ), - en een andere, Biographie des Fleurs du mal, - en dan als laatste deze: Chateaubriand en zijn familie. U weet dat mijn passie voor die ouwe Dandy onverbeterlijk is. Al met al, weinig werk, misschien tien dagen. Ik ben wel erg rijk aan aantekeningen.

    Vergeeft u mij indien ik me bemoei met een delicate kwestie. Maar mijn excuus zit in mijn wens om u gelukkig te zien, (door er van uit te gaan dat bepaalde dingen u behagen zouden), en iedereen u recht te zien doen.
Ik hoor veel mensen zeggen: “Goh! Is Sainte-Beuve nog geen senator?”

    Jaren geleden zei ik een keer tegen E. Delacroix, met wie ik toen altijd vrijuit sprak, dat veel jonge mensen liever zagen dat hij in zijn oude staat van paria en opstandige bleef. (Ik maakte een toespeling op zijn koppige wens zich met alle geweld kandidaat te willen stellen bij het Instituut.)
Hij zei tegen me:
“Geachte meneer, als mijn rechterhand getroffen zou worden door een verlamming, zou mijn functie als lid van het Instituut me recht op onderwijs geven, en aangenomen dat ik altijd gezond zal blijven, kan het Instituut me dienen als betaler van mijn koffie en mijn sigaren.”

Samengevat denk ik dat er, met betrekking tot u, niet alleen in mijn geest maar ook in die van vele anderen, een soort beschuldiging van ondankbaarheid jegens de regering van Napoléon aan het ontstaan is.
U vergeeft het me zeker toch wel hè?
Dat ik de grenzen van de discretie overschrijd, maar u weet toch hoezeer ik u hoogacht.
En daarbij, ik praat als iemand die maar zelden in de gelegenheid is om met een ander te praten.

    Ik heb zojuist de lange redevoering gelezen van Émile Ollivier.
Dat is wel heel raar. Het lijkt wel of hij praat als iemand die een groot geheim met zich meedraagt.

    Heeft u ook het vreselijke feuilleton gelezen van Janin tegen de spottende en melancholieke poëten (over Henri Heine)? En Viennet die geciteerd wordt samen met de grote dichters van Frankrijk!  En twee weken later een feuilleton ten faveure van Cicero! Denkt hij soms dat Cicero een Orleanist is of een Académicien?

Mijnheer de Sacy zegt: “Cicero, dat is ONZE Ceasar, van ons is hij!”

Oh! Nee toch zeker hè?

Uw zeer toegewijde

Charles Baudelaire.

Zonder enige overgang, zal ik u zeggen dat ik onlangs een prachtige melancholische ode heb gevonden van Shelley, die hij aan de oever van de Golf van Napels heeft gecomponeerd, en die eindigt met de volgende woorden:

Ik weet dat ik een man ben waar de mensen niet van houden.
Maar ik ben één van diegenen die zij zich herinneren
.

Geweldig hè.  Dát is poëzie.

Donderdag 4 mei 1865.

Beste Sainte-Beuve,

    Omdat ik mijn penneveer had gepakt om u enkele gelukwensen te schrijven omtrent uw benoeming, vond ik nog een brief terug die ik op 30 maart had geschreven maar die niet verstuurd was, waarschijnlijk omdat ik het vergeten was of door een nalatigheid van het hotel.

En nu lees ik hem over, en vind ik hem kinderlijk, meisjesachtig. Maar ik stuur hem u toch op. Als u er om moet lachen, zal ik niet zeggen: jammer, maar: des te beter. Ik ben helemaal niet bang om me aan u bloot te geven, uw toegeeflijkheid kennende.

    Bij het stuk dat over Julien Lemer gaat, zal ik toevoegen dat ik klaar ben met de betreffende stukken (behalve het boek over België, want ik heb de moed niet meer om het hier af te maken), en dat ik terug moet naar Honfleur, om alle andere stukken op te halen die bedoeld zijn voor de boeken die ik Lemer heb aangekondigd, en dat ik daardoor de 15e vast weer door Parijs kom om hem een beetje te pijnigen. Mocht u hem toevallig zien, dan kunt u hem dat vertellen.

    Wat Malassis aangaat, zijn verschrikkelijke zaak komt de 12e voor. Hij denkt zeker te weten dat hij veroordeeld zal worden voor 5 jaar. Wat daar erg aan is, is dat het hem de deuren voor Frankrijk zal sluiten voor vijf jaar. Dat het hem voor een tijdje zijn brood op de plank zal kosten, daar zie ik nog niet zo'n groot kwaad in.
Dan zal hij gedwongen worden iets anders te moeten doen.
De verplicht opgelegde openbare preutsheid provoceren, dat is teveel rekenen op de universele gedachte van de mens.
En hoewel ik zelf niet eens al te preuts ben, heb ik nooit één zo'n imbeciel boek in mijn bezit gehad, zelfs in mooie letters gedrukt, en met mooie etsen.

    Helaas! Les Poèmes en prose, die u nog recentelijk heeft aangemoedigd, zijn erg vertraagd. Ik haal me altijd van die moeilijke besognes op de hals. Honderd bagatellen maken waarvoor zwaar werk nodig is, die een constant goed humeur vereisen (een goed humeur dat zelfs nodig is om trieste onderwerpen te behandelen), een bizarre opwinding die spektakel nodig heeft, mensenmassa’s, muziek, zelfs straatlantaarns, dát wilde ik maken!
Ik heb er nog maar zestig, en ik kan niet meer verder. Ik heb dat fameuze bad van veelheid nodig, waarvan de ongepastheid u juist zo had gechoqueerd.

    Monselet is hier geweest. Ik heb uw artikel gelezen. En uw lenigheid bewonderd evenals uw gave om in de ziel van alle talenten te treden.
Maar er ontbreekt iets aan dit talent dat ik niet kan definiëren.
Monselet is naar Antwerpen geweest, waar magnifieke dingen staan.
Vooral die voorbeelden van die monsterlijke Jezuïtische stijl waar ik zo van houd, en die ik alleen maar kende uit de kapel van het Collège van Lyon, die met verschillende kleuren marmer is gemaakt.
Antwerpen heeft een museum van een heel vreemde aard, vol met allerlei onverwachte dingen, zelfs voor hen die de Vlaamse School op de juiste plek weten te zetten.
Kortom, deze stad ziet er heel plechtig uit, als een oude hoofdstad, maar dan met een grote rivier erbij.
Ik denk dat de brave jongen daar helemaal niets van gezien heeft.
Het enige wat hij zag was een grote frituur die hij aan de overkant van de Schelde is gaan opeten. Maar verder is het een hele aardige jongen.

    Wel, ik feliciteer u uit de grond van mijn hart.
Nu bent u (officieel) de gelijke van een heleboel middelmatige mensen. Maakt me niet uit. U wilde het graag, toch?
Of had u het misschien nodig? Als u maar tevreden bent, dan ben ik het ook.

Uw toegewijde,       C.B.

  Inhoudsopgave    Volgende brief