Baudelaire, correspondentie, aan Jules Pierrot, rector van Louis-le-Grand. Parijs, 18 april 1839

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Zijn jeugd

Vertalingen Vivienne Stringa.

AAN [JULES PIERROT, RECTOR VAN LOUIS-LE-GRAND]
Parijs, 18 april 1839.

18 jaar oud

Geachte heer,

    Ik ben bij mijn familie thuisgekomen. Toen ik het verdriet van mijn moeder zag, begreep ik al mijn ongeluk maar vooral het hare, daarom ga ik ook proberen mijn fout tegoed te maken, als dat mogelijk is.
Ik heb geweigerd een papier af te geven waar een klasgenoot van mij straf door zou krijgen, een heel onbeduidend papier, dat weet u.
Hoe overdreven het u ook mag lijken, u zou het me ongetwijfeld hebben vergeven. Maar toen u zei dat ik mijn klasgenoot blootstelde aan laaghartige verdenkingen, vond ik dat zo buitengewoon dat ik er om moest lachen en heb ik me niet correct tegenover u gedragen.
Daarvoor bied ik u dan ook mijn oprechte excuses aan, zo diep en zo compleet als u maar wenst.

    En indien u in mijn gezicht, of in mijn woorden dacht gezien te hebben dat ik u wilde beledigen, en u persoonlijk uit wilde lachen, hecht daar dan geen geloof aan, daar had ik in het geheel geen intentie toe, dat verzeker ik u.
Ik hoop dat u aanneemt dat ik de waarheid spreek, want u weet dat ik veel schuldig ben.

    Indien ik middels mijn verzoeken van u verkrijgen kan dat ik weer naar school terug mag, dan onderwerp ik me in zijn geheel aan uw wil, en accepteer ik alle vormen van straf die u mij wenst op te leggen.

    Aangezien het mogelijk is dat ik door deze gebeurtenis in uw aanzien gedaald ben, vraag ik geen genade omwille van mijn eigen aanzien, maar voor mijn moeder die zo is aangedaan bij het zien van mijn loopbaan die al zo bevlekt is bij aanvang.

Ik ben bereid mijn excuses bij u te herhalen, indien u dat toelaat, en u al het respect te tonen dat ik u vanochtend had moeten tonen.

Met het grootste respect

Uw leerling

    C. Baudelaire.

  Inhoudsopgave     Volgende brief