Baudelaire aan Auguste Poulet-Malassis. Parijs, vrijdag 14 mei 1858.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

AAN AUGUSTE POULET-MALASSIS
Parijs, vrijdag 14 mei 1858.

 

Beste vriend,

    De affaire van L’Opium vertraagt en zal nog wel even vertraging oplopen.
U kent mijn opmerkingen met betrekking tot Le Moniteur en de besluiteloosheid van Le Moniteur met betrekking tot l’Opium.

    Ik wachtte vol ongeduld op Mérimée die ik heel hard nodig heb voor deze affaire.
Eindelijk is hij terug sinds gisteren. Als ondanks al mijn listen Le Moniteur toch terughoudend blijft, heb ik La Revue Française nog, waar ik helaas maar hooguit 600 frank krijgen zal, in plaats van 1000.

    Dus geen overdracht, en ik verzoek u nu om mijn handtekening maar te versterken met de uwe.

    Tegen de tijd dat die wissel vervalt, zal ik bij mijn moeder zijn, want ik ga daar vanaf 10 juni heen.
U begrijpt wel dat ik nooit zal accepteren dat er daar een schandaal van een protest komt. Wees gerust.

    Honfleur is voldoende als adres. Het huis staat niet in een straat.
Het staat op een geïsoleerde plek. Maar als u dat wilt, kunt u toevoegen: chez madame Aupick, onder de laatste regel, maar of dat nodig is?

    Ik weet dat u die vragen om dienstverlening verafschuwt. Daar hebben we het over gehad.
Maar ik heb die methode aangenomen, ten eerste onder de druk van een urgente noodzaak, en ten tweede omdat mijnheer Tenré van een wissel van u 100 of 200 frank heeft afgeknibbeld om die domme dingen van Étienne Mellier te betalen.

    En zo, beste vriend, beken ik u dus zonder omhaal dat ik op uw vriendschap heb gerekend.

    Ik heb u niet zoveel te vertellen, behalve dan dat ik al een hele tijd bijna ziek ben.
Ik zit in een aanval van koude, verdriet en diarree.

    Ik heb nog niet de moed gehad om mijn paperassen die al twee jaar door elkaar liggen op volgorde te leggen, en daar uw handtekeningen uit te halen.
Ik weet alleen bij benadering wat ik u kan geven: Delacroix, Sainte-Beuve, Custine (Les Fleurs du mal), en een van George Sand, vreselijk beklad door mij. Maar ik moet ze nog wel opzoeken.

    Ik heb de Arthur Gordon Pym gestuurd, maar ik heb hem niet op de post gedaan.
Heeft u hem wel ontvangen?

    Wees zo aardig om me te informeren wat u doet, en wat het parket doet met de twee honderd zeventig exemplaren.

    U heeft morgen toch wel de tijd om te disconteren en me te schrijven?
Het is geen lastig werk en maar kort, en denk aan mijn grote nood.

    La Madelène vraagt me om u eraan te herinneren dat u hem Les Païens heeft geschonken.

Geheel de uwe.

Ch. Baudelaire.

  Inhoudsopgave     Volgende brief