Correspondentie Baudelaire, aan Mme Aupick. Parijs, 12 april 1856.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

AAN MADAME AUPICK
Parijs, 12 april 1856.

 

    Ik weet niet zeker of woede voor talent zorgt, maar aannemende dat het zo is, dan moet ik wel een enorm talent hebben. Want ik werk alleen maar tussen een beslaglegging en een ruzie in, en een ruzie en een beslaglegging.
– Ik merk op dat bij al die monsters van democratische en vooral Napoleontische potloodkauwers, niemand openlijk de kwestie van misère en zelfmoorden op zich wil nemen.
– Ik hoopte dat dat wel zou gebeuren.
– Niemand is nog in de valstrik gelopen die ik voor hen gespannen had, maar dat komt nog wel.

    Groot nieuws! Ik word gedwongen door de kracht der dingen en verschillende omstandigheden om volgende maand te beginnen met het ordenen van mijn Idées de théâtre, - dat wil zeggen als God of de schuldeisers dat toelaten.

    Mijn tweede stuk geeft me een pijn van alle duivels bij elkaar.
Ik moet het hebben over religie  en wetenschap.
De ene keer heb ik niet voldoende kennis, de andere keer is het weer geld dat ik niet heb, of rust, wat bijna hetzelfde is.

Ik omhels u, zelfs tegen uw zin misschien.

CHARLES.

  Inhoudsopgave     Volgende brief