Correspondentie Baudelaire, aan Mme Aupick, Parijs, 1 juli 1853.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

AAN MADAME AUPICK
Parijs, 1 juli 1853.

 

Vrijdag.

    Ik verwachtte vagelijk iets van een kleine verrassing, maar ik had nooit gedacht dat het zo mooi zou zijn.
Echt, ik ben zeer verheugd, en ik denk dat ik over twee of drie dagen, als ik alle middelen heb om luiheid van een half jaar te herstellen, geen enkel excuus meer heb.

Over de kwestie van trotse eigenliefde, die is er niet.

Er bestaat geen eigenliefde bij mensen van wie we houden en die van ons houden.

    Je bent alleen wel kwistig geweest. Het is mogelijk dat ik maar een deel van wat je me aanbiedt aanneem.
Bijvoorbeeld, dat ik de huur maar voor drie maanden betaal. De gezondheidskwestie, daar weet ik wel veel vanaf, die kan verholpen worden met wat medicijnen en stoombaden.
Ik heb nu nog maar één zorg, dat is dat mijn schuldeisers het zich hebben veroorloofd om al mijn kostbare pakketjes omver te gooien en mijn arme paperassen, en die misschien wel vernietigd hebben.

    Ik schrijf je de 15e juli in Barèges, POSTE RESTANTE, en het is mogelijk dat ik tegen die tijd mijn zaakjes weer een beetje op orde heb. Maar toch moet ik me geen illusies maken, net voor Nieuwjaar zat ik in een goede situatie, en er is veel handigheid voor nodig om het verpeste te herstellen.
IK MOET VIER BOEKEN MET FRAGMENTEN PUBLICEREN, EN IK HEB ER MAAR VOOR ÉÉN EEN CONTRACT, WAARVAN IK HET GELD AL HEB OPGEMAAKT.
Zal ik nog een uitgever kunnen vinden? Kan ik hem het vertrouwen geven dat hij verloren heeft?
Ik zal dat misschien pas over twee maanden weten.
Ik heb bovendien de pretentie om twee drama’s te schrijven, en men denkt dat ik niet in staat ben om een dramatisch gegeven te kunnen bewerken. Wat er zal gebeuren, dat weet ik niet.
Wat er zeker wel goed aan is, is dat ik nooit meer zomaar iets weggeef in mijn leven, en dat ik beweer dat de wilskracht daar het hele bereik van inneemt.
– ik dank je met heel mijn hart.

Tot over drie maanden.

Charles.

Wat mijnheer Aupick betreft, ik smeek je om geen stof te doen opwaaien,  en zelfs om je mond te houden.

  Inhoudsopgave     Volgende brief