Baudelaire aan Jean Morel. Honfleur, eind mei 1859.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

AAN JEAN MOREL
Honfleur, eind mei 1859.

 

PARIJSE FANTOMEN

 

Krioelende stad! Stad vol dromen!

De dagfantomen klampen zich aan de voorbijganger vast;

Mysteries stromen overal als sappen

In de smalle grachten van de machtige kolos.

 

Op een ochtend (wat een aurora! En wat een trieste straat!

De huizen, waarvan de nevel de hoogte verlengde,

Simuleerden beide kades van een gezwollen rivier;

Somber decor lijkend op de ziel van de acteur,

 

De vuile en gele mist verdronk de hele ruimte),

Volgde ik, mijn zenuwen strekkend als een held,

En pratend met mijn ziel die het al beu was,

De faubourg opgeschud door zware karrenvrachten.

 

Ineens, een grijsaard wiens gele lompen

De kleur van de regenhemel imiteerden,

En wiens kleed aalmoezen zou hebben laten regenen,

Zonder de gemeenheid die in zijn ogen glom,

 

Verscheen voor me. Men zou zeggen zijn oog gedrenkt

In gal; zijn blik verdubbelde de rijp,

En zijn baard, met lange haren, stijl als een zwaard,

Tekende zich af, als die van Judas.

 

Hij was niet gebogen, maar gebroken, zijn rug

Maakte met zijn been een perfect rechte hoek,

Zo erg dat zijn stok, dat zijn voorkomen afmaakte,

Hem het woord en het onhandige loopje gaf

 

Van een invalide vierpotige of een Jood met drie poten.

In de sneeuw en de modder verstrikte hij zich,

Alsof hij doden onder zijn ouwe schoenen plette,

Eerder vijandig aan het universum dan onverschillig.

 

Zijn gelijke volgde hem: baard, oog, rug, stok, vodden,

Geen trekje onderscheidde, uit dezelfde hel gekomen,

Deze honderdjarige tweelingbroer; en die barokke spoken

Liepen met dezelfde stap naar een onbekend doel.

 

Aan Duivelse complotten was ik dus blootgesteld?

Of welk gemeen toeval vernederde me zo?

Want ik telde zeven maal, van minuut tot minuut,

Die monsterlijke grijsaard die zich vermenigvuldigde!

 

Dat degene die me uitlacht om mijn ongerustheid,

En die niet gegrepen is door een broederlijke rilling,

Er goed aan denkt dat, ondanks zoveel aftakeling,

Al die monsters minder oud leken dan eeuwig!

 

Een angst greep me toen ik aan de achtste dacht!

Aan de negende! Aan het mogelijke, waarschijnlijke, fatale!

Ik wilde deze vader ontvluchten eeuwig van zichzelf,

En ik keerde mijn rug naar de helse optocht.

 

Buiten mezelf als een dronkaard die dubbel ziet,

Kwam ik thuis, ik sloot mijn deur, geschrokken,

Ziek en terneergeslagen, verwilderd en troebel in mijn hoofd,

Gewond door het mysterie en door de absurditeit!

 

Mijn verstand vroeg tevergeefs zijn keizerrijk;

De opspelende koorts slachtte zijn moeite af,

En mijn ziel danste, danste als een schip

Zonder mast, op een ontembare zee en zonder kust.

………………………………………….lacune]

... zinnen met precisie als u deze verzen aan de drukker geeft – als u ze geeft- want alles wat ik er van denk is dat de moeite die ze me hebben gekost absoluut niets bewijst van hun kwaliteit.
Het is het eerste nummer van een nieuwe serie die ik wil proberen, en ik vrees dat het me gewoonweg gelukt is om de limieten die aan de Poésie voorgeschreven worden te overschrijden.

Ik was zo verheugd over La Chevelure zonder fouten erin, dat als ik u de pakketjes op tijd had gestuurd, ik u had gevraagd het te drukken zonder me de drukproeven te sturen.

Vraag dus aan uw medewerkers die morgen op kantoor komen flaneren wat dat mooie groepje is (een skelet dat een meisje ontvoert), dat wil zeggen wat is het onderwerp en de naam van de auteur? Ik heb de sculptuurcatalogus vier keer doorgelezen. Onmogelijk het te raden.

[lacune…………………………………………….]

Geheel de uwe.

Ch. Baudelaire.

  Inhoudsopgave     Volgende brief