Correspondentie Baudelaire, aan Mme Aupick. Parijs, 27 juli 1857.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

AAN MADAME AUPICK
Parijs, 27 juli 1857.

 

Lieve moeder,

     Je moet me nooit beschuldigen voor mijn late reacties, vooral voor wat er momenteel gebeurt.

     Vraag aan uw leeszaal van Honfleur het nummer van Le Moniteur van dinsdag 14 juli, daarin staat een luisterrijke lofuiting over mij.
Daarna zal ik u, als ik u zal hebben geïnstrueerd dat mijnheer Abbatucci problemen is gaan zoeken bij mijnheer Fould over dit artikel, toen hij tegen hem zei: waarom maakt u een lofuiting over een werk dat ik wil laten vervolgen?, dan zult u begrijpen dat ik het onderwerp ben van een conflict tussen drie ministers.

     Mijnheer Fould voelt zich verplicht om me te verdedigen. Zal hij me opgeven? Dat is de grote vraag.

     Mijnheer Billault is zo woest dat hij verboden heeft dat er over mij gesproken wordt bij Le Pays. Dat is absoluut illegaal. Want ik ben niet veroordeeld, ik ben alleen verdacht.
– Ik ga het artikel inzien dat mijnheer Billault illegaal verhindert te drukken. Ik zal het in strokenproeven laten drukken bij een drukkerij van een vriend van me.
Dan zal ik er een naar Mijnheer Fould sturen, een naar Mijnheer Pietri, een naar de onderzoeksrechter, een naar mijn advocaat (ik heb er nog geen een) en een naar mijnheer Billault zelf.

     Ik heb degenen die voor me zijn: Mijnheer Fould, Mijnheer Sainte-Beuve, en mijnheer Mérimée (die is niet alleen een beroemd litterator maar ook de enige die de literatuur vertegenwoordigt in de Senaat), mijnheer Pietri, een machtig man, en, net als Mijnheer Mérimée, een zeer goede vriend van de keizer.

     Er ontbreekt nog een vrouw. Het zou misschien mogelijk zijn om prinses Mathilde in deze affaire aan te stellen. Maar ik pijnig tevergeefs mijn hoofd af om te bedenken hoe.

     Ik ben voor de onderzoeksrechter verschenen. Mijn verhoor duurde drie uur.
Ik heb overigens een heel welwillende magistraat gevonden.

     Uw exemplaar is gebonden, ik kan hem u zonder gevaar toesturen (want de beslaglegging wordt uitgevoerd).
Net als voor uw misboek, daarvan kan ik de omslag niet aan de post toevertrouwen. Maak u niet ongerust. Ik heb al geld gegeven aan de boekbinder.

     Ik wilde dit alles eigenlijk voor u verbergen.
Maar echt, dat zou toch absurd geweest zijn. Maakt u zich niet nodeloos druk om van alles, zoals u dat altijd doet.
Trouwens, ik heb stevige schouders. En geen woord toevertrouwen aan mijnheer Émon.

     U begrijpt dat de reis naar Honfleur bijzonder is uitgesteld. Daarbij, ondanks alle tijd die deze affaire vergt, moet ik nog vier boeken afmaken.
Derde deel van Edgar Poe,  de Poèmes nocturnes (van mij), Les Curiosités esthétiques (van mij), en Le Mangeur d’opium (vertaling van een werk van De Quincy). Bovendien, voor het einde van dit jaar, zou ik in Honfleur mijn drama en een roman moeten schrijven.

     Iedereen raadt me aan om geen woord bij de zitting te zeggen, uit angst dat ik ontaard in een van mijn woede-uitbarstingen.

     Men raadt me ook aan een beroemd advocaat te nemen en die moet ook in goede relatie staan met de minister van Staat, mijnheer Chaix d’Est-Ange bijvoorbeeld.

     Ik omhels u, en vraag u om dit schandaal (dat in Parijs de gemoederen doet opschudden) als slechts een grondslag van mijn toekomstige rijkdom.

Charles.

Ik hoef u niet te vertellen dat het boek nog steeds verkocht wordt, maar in het geheim, en voor de dubbele prijs.

  Inhoudsopgave     Volgende brief