Charles Baudelaire. Brieven aan zijn moeder. Parijs, 5 maart 1858. [middag].

Charles Baudelaire 
Brieven aan zijn moeder. Gehele correspondentie

  
Auguste Renoir. Baudelaire. Brieven aan zijn moeder. Vertalingen Vivienne Stringa

Auguste Renoir. 1841–1919. 1889

Zoom

Parijs, vrijdag 5 maart 1858.
[middag].

 

Lieve moeder,

     Het spijt me dat ik je kort en categorisch schrijf.
Ik kom net bij mijnheer Jaquotot vandaan en deze brief kan beschouwd worden als een verkorte versie van mijn gesprek met hem.

     Ik vat de hele affaire kort samen: elf dagen geleden leent mijn moeder me een bedrag dat voldoende is om bij haar te komen.

     Ancelle spoort aan om dat geld niet te geven aan me (tussen haakjes, dit is vals).

     Ik weiger alles.

     In de tussentijd gedraagt Ancelle zich zodanig dat mijn besluit nog vaster staat.

     Mijnheer Jaquotot komt tussenbeide en stelt voor om de rol van Ancelle in te nemen.

     Nu vragen wij ons af: waar is het geld? Het bestaat in de vorm van een wissel die Ancelle geacht wordt te verkopen.

     Welnu, wat heeft Ancelle al die elf dagen uitgevoerd? Hij heeft een bezoek afgelegd aan het huis. Wat een bezoek!

     Ik heb met mijnheer Jaquotot gewed dat hij helemaal niets gedaan heeft, niets heeft verkocht, en nergens klaar mee was, wat dus het besluit verklaart waarin hij zit om niets te betalen, en mij niets te geven.

     Andere vraag: heeft Ancelle een volmacht, om dat waardepapier te verkopen?

     Als hij die volmacht niet heeft, dan moet deze direct gestuurd worden naar mijnheer Jaquotot.

     Mijnheer Jaquotot denkt samen met jou dat mijn persoonlijke ruzie met Ancelle stilgehouden moet worden, en dat zijn afstand tot Parijs, zijn vele bezigheden op het stadhuis voldoende verklarend zijn dat een vriend van de familie die op een steenworp afstand van mij woont in zijn plaats de taak op zich neemt.
En ondertussen wakker jij de herinnering aan die ruzie weer aan!
Terwijl ik van mijn kant mijn belofte heb gehouden, ik heb elk contact met Ancelle gemeden uit vrees dat de zaken weer zouden oplaaien en ik me zou laten gaan in een gewelddadigheid.

Ik heb elf dagen verloren.

En dat is nog niet alles.

     De vervolgingen die ik had onderbroken met beloftes gaan meteen weer beginnen, en de kosten gaan natuurlijk ook omhoog, en het geld dat besteed zou worden aan het herstellen van onze rust in Honfleur en aan mijn inkopen, zal daardoor aanzienlijk minder worden.

     Ik zal enkele punten niet noemen die te maken hebben met mijn persoonlijke lijdensweg.
Ik heb bijna niets meer, ik doe niets, en ik wacht.

Alles wel beschouwd, heb ik mijn belofte gehouden.

     Mijnheer Jaquotot is zeer gesteld op zijn vrijheid, en hij heeft toegestemd om zich enkele dagen in mijn zaken te verdiepen, voor het plezier om mij bij jou in de buurt te zien.

     Volgens jouw bekentenissen heeft Ancelle zelf aangeboden de zorg van deze zaak aan een ander over te laten.

     Waar is het probleem dan nu? En waarom is het geld niet bij mijnheer Jaquotot?

     Ancelle zou ons allen moeten bedanken dat we hem verlost hebben.

     Mijnheer Jaquotot kan het niet op zich nemen om die rente weer vast te stellen.
Hij is geen raadsman. Bovendien zou dat een inbreuk zijn op zijn functies, zoals er nu ook inbreuk op de functies zou zijn indien Ancelle zich zou keren tegen een gift of een lening die me zou worden aangeboden. Ancelle moet die rente weer vaststellen.

     De rest van mijn brief heeft niets te maken met onze huidige zaken.
Ik lever je deze regels dus alleen om in de toekomst nog eens op te slaan.

     Mijnheer Jaquotot stelde me een aantal vervelende vragen:

     Hoe heeft u dan de afgelopen veertien jaar geleefd?

     Ik leefde van het geld dat Ancelle me schuldig was, en in tijden van grote problemen leefde ik van de toestemming die mijn moeder me gaf om het bedrag van mijn inkomen te overschrijden, en dat was een gulheid die eigenlijk geen enkele zin had, gezien de manier waarop het geld me werd gegeven.
Ik heb mijn inkomsten pas een beetje kunnen verhogen sinds een paar jaar met mijn werk.

     Hoeveel bent u schuldig?

     Op zijn minst 30.000 frank.

     En op het moment van het familieberaad, hoeveel was u toen schuldig?

     15 of 20.000 frank.

     Aangezien uw schulden uit twee delen bestaan, waarom zijn uw schulden van voor de familieberaad niet betaald, en waarom, om dat verlies te compenseren, heeft Ancelle het restant van uw kapitaal niet belegd om winstgevend te maken?

     Dat weet ik niet; ik heb Ancelle te veel beschuldigd. Ik wil hem niet meer beschuldigen.
Daarbij heb ik altijd alleen maar zijn manier van denken beschuldigd.

     Heeft u nooit eens gedacht aan de noodzaak om een nieuw familieberaad bijeen te roepen en argumenten aan te wenden om een nieuw advies te krijgen?

     Ja. Ik heb zelf daarmee Ancelle weleens bedreigd. Maar mijn apathie en mijn afschuw van zaken wonnen het altijd.
Trouwens, voor dit moment, en dat is ook de mening van mijn moeder, moet ik alles doen om dat conflict te vermijden.

     Ik ben dus klaar. De laatste bladzijde van deze brief die te maken heeft met de plichten die op Ancelle neerkwamen in 1844, moet tussen ons blijven.

     Vergeet één ding niet: dat elke dag die ik verlies mijn lijdensweg en mijn problemen vergroot.
Zonder die belofte die je me elf dagen geleden deed zou ik op zijn minst hebben kunnen doorleven en mijn tijd hebben kunnen besteden aan het betalen van een paar kleine schulden.
Maar je gaat weer zeggen dat ik je beschuldig, terwijl ik alleen maar je aandacht wil leiden naar de noodzaak van rechtvaardige redeneringen.

Ik omhels je met heel mijn hart. Verlos me zo snel mogelijk.

Charles.

Mijnheer Jaquotot en ik denken zo aan alles, dat als het hoofdzakelijke en mijn inkopen betaald zijn en er nog iets anders over is dat betaald moet worden, ik verplicht ben om geld aan hem te geven.

  Gehele correspondentie          Volgende brief