Charles Baudelaire. Brieven aan zijn moeder. Parijs, 25 december 1861

Charles Baudelaire 
Brieven aan zijn moeder. Gehele correspondentie

  
Rembrandt. 1632. Baudelaire. Brieven aan zijn moeder. Vertalingen Vivienne Stringa

Rembrandt. 1606–1669. 1632.

Zoom

Parijs, Kerst 25 december 1861.

 

    Arme lieve in de steek gelaten moeder!
Ik was helemaal verslagen door jouw laatste brief, en aan de tijd die ik voorbij liet gaan alvorens je terug te schrijven, zou je niet zeggen dat ik daar nu zo van streek van was, nietwaar?
En hoe! Dat ellendige reisje naar Parijs heeft zo’n sterke invloed op je gehad, dat jij je nu verveelt, terwijl jij je normaal nooit verveelde. Ik was erg verbaasd over jouw brief omdat ik gewend was geraakt om jou te zien als iemand die enorm veel energie heeft, en wel zo sterk dat ik kan zeggen dat er in mijn genegenheid voor jou heel veel bewondering zit.
Ik wil je niet vleien maar ik ben net als al die andere mannen, ik bewonder met name datgene wat ik zelf niet bezit, en bovendien, bij mij is het niet mogelijk om iemand lief te hebben zonder ook enige bewondering te koesteren. (Even tussendoor, dit verklaart ook mijn koelheid jegens mijn broer. Zonder daarbij te rekenen dat ik tamelijk veel grieven jegens hem heb. Want hij heeft niet, zoals jij dat wel hebt gedaan, getracht om mijn rancunes te kalmeren door een immense toewijding.)
Daarom, stuur ik je hierbij de pagina van mevrouw Baton weer terug.

    Je vraagt je misschien af hoe ik zo barbaars heb kunnen zijn zolang niets van me te hebben laten horen, zonder je troost te geven, terwijl ik alles voor jou ben en ik geen andere middelen heb om jou te bedanken en je te amuseren dan het met je te hebben over mezelf, dan zal ik je allereerst vertellen dat ik een aantal keren ziek ben geweest, vervolgens (en dat is de voornaamste en grote betreurenswaardige reden) dat wanneer ik de pech heb een verplichting te verwaarlozen, die plicht de volgende dag nog moeilijker is om na te komen, en dat die iedere dag steeds moeilijker wordt totdat het me dan uiteindelijk iets onmogelijks lijkt om nog uit te voeren.
Dit komt door de angst en grote terreur waarin ik constant leef en mijn opmerking geldt voor alle mogelijke plichten, zelfs voor die zo zachte en natuurlijke, dat wil zeggen mijn moeder schrijven.
Ik kan alleen maar uit moeilijke situaties komen met een explosie. Maar wat ik momenteel moet ondergaan, zie je, dat is onuitspreekbaar!!
In november zijn me achter elkaar twee rampen overkomen.
En nu, alsof ik nog niet genoeg opgestapelde problemen had, heb ik daar weer een andere aan toegevoegd, namelijk mijn kandidaatstelling voor de Académie.
Ach, als ik het had geweten! Wat een lijdensweg!
Wat vermoeiend! Je hebt geen idee wat zo’n vreemde fantasie allemaal aan problemen, brieven en te ondernemen stappen vergt. Ik heb nog maar een paar academici ontmoet; en mijn zenuwen zijn daar nu al kapot van.
Toch is er wel iets positiefs uit deze vermoeiende episode te halen, en dat is dat ik me er voor interesseer.
En, je kunt nu eenmaal niet leven zonder een manie, zonder een idee fixe.
En nog altijd zie ik zelfmoord als enige en vooral de makkelijkste oplossing voor mij in het vooruitzicht voor alle verschrikkelijke complicaties waartoe ik veroordeeld ben in te moeten leven sinds lange, lange tijd.
Meestal zeg ik tegen mezelf: als ik lang leef, zal ik altijd op dezelfde manier leven, als verdoemde en wanneer de natuurlijke dood komt zal ik oud zijn, versleten, uit de mode geraakt, zwaar in de schulden, en nog steeds onteerd door die vreselijke betutteling van die voogdij.
Terwijl als ik er in één keer een einde aan maak, nadat ik voldoende energie gevonden heb om een precieze staat op te maken van mijn zaken, dan zullen de resten van mijn kapitaal toch opgeofferd moeten kunnen worden om dat allemaal te betalen.
Overigens lijkt het leven zelf, zelfs zonder schulden, me compleet verstoken van vreugde.

    Andere keren zeg ik tegen mezelf: maar mijn hemel, mijn moeder is er toch, ik moet ook aan haar denken, en ik zou haar toch zeker moeten belonen met wat pleziertjes.
Deze constante strijd in mijn hoofd vermoeit me zeer; mijn melancholie verslijt mijn capaciteiten. Voeg daar bij dat ik vaak vind dat men mij onrecht aandoet, en dat ik zie dat alles lukt naar wens bij dommeriken.

    Het enige goede nieuwtje wat je me gaf (en geloof me, dat ik me daar zorgen om maakte en dat ik er aan dacht) dat is dat je spijsvertering goed werkt.
Het enige goede nieuws dat ik je kan geven is dat mijn hoofd weer helemaal goed is, en dat ik zelfs onlangs midden in grote zorgen kracht hervond om te gaan werken, en een lange studie heb afgemaakt, waar ik zeer tevreden over ben, en die alleen maar gelegenheid gaf aan het feit dat ik nog een beetje meer gebrouilleerd ben geraakt met de Revue des Deux Mondes. Momenteel is het onmogelijk voor me om te werken, vanwege al die heisa rond de Academie.

    Ik schrijf de dingen wat door elkaar. Ik heb zoveel te vertellen. Geloof me als je kunt.
Ik verzeker je dat ik die onbezonnenheid met name vanwege jou begaan heb.
Het enige wat mij echt interesseerde was die povere vergoeding die aan die functie vastzat en waarvan ik niet eens het exacte bedrag weet.
Want je kunt wel nagaan dat ik in mijn geweten totaal de behoefte niet heb om goedkeuring te krijgen van al die oude bokken.
(Ik gebruik de term waarmee sommigen van hen de anderen betitelen.)
Maar ik dacht zo dat jij enorme waarde aan hecht aan publieke eer, en dat je, indien ik als bij een wonder, dat is het goede woord, zou slagen, jij daar een ongelooflijke vreugde om zou hebben.
Goed, ik dacht ook: als ik bij hoge uitzondering zou slagen, zou mijn moeder misschien begrijpen dat ik niet in zo’n vernederende situatie kan blijven. Misschien, zouden we dan een oplossing kunnen ontdekken. Een van mijn grootste zorgen was wel: ik word zo gehaat, en er zijn zulke gemene mensen dat ik op een ochtend in een of ander krantje wel eens een zin als de volgende zou kunnen zien staan: ‘Sinds wanneer mogen de onder curatele gestelde mensen in vergaderingen zetelen?’
Of: “Het is nogal logisch dat onder curatele gestelde mensen zo graag een zetel willen hebben tussen al die kindse ouwe besjes”.
God zij dank, is dit nog niet gebeurd. Die vervloekte Raad van Toezicht heeft er altijd voor gezorgd dat ik verlegen en slecht op mijn gemak ben.
Ik heb het gevoel dat ik rondloop met een wond van schaamte, en dat iedereen die kan zien. Kun je nagaan wat ik al zeventien jaar lang moet ondergaan.

    Wanneer ik je ga zien, zal ik je misschien aan het lachen maken als ik je vertel over een paar van die bezoeken. Maar op papier zou dat een heel boek worden.
Lamartine heeft geprobeerd me van het plan af te helpen, door me te vertellen dat ik me op mijn leeftijd niet moet blootstellen aan het krijgen van klappen (het schijnt dat ik er jong uitzie).
De Vigny, die ik niet kende, heeft zich laten opsluiten en om alleen met me te zijn en hij heeft me drie uur gehouden.
Hij is de enige die zich tot nu toe voor mijn zaak interesseert, en het bewijs daarvan is dat hij me gisteren heeft laten weten dat ik over toen dagen bij hem terug mocht komen, als ik nog een aantal andere leden heb gesproken, zodat ik hem verslag kan doen van mijn indrukken.
Net als Lamartine wilde hij me er eerst van af praten, maar toen ik hem zei dat ik de raad van Sainte-Beuve had opgevolgd en begonnen was met mijn kandidaatstelling officieel te maken bij het Secretariaat, zei hij me dat nu het kwaad reeds geschied was, ik er absoluut mee moest doorgaan.
Mérimée, waar ik contacten mee heb, ontweek me en wilde me niet ontvangen. (Uiteraard heeft hij zijn eigen kandidaat voor wie hij werkt. Gezien hoe hij bevriend is met Chateau, heeft hij een imperialistische kandidaat op het oog.)
Mijn bezoek aan de heer Viennet was me een komedie, daar kan ik een boek over schrijven.
De heer Villemain is een schoolfrik en een domkop, een fatsoensaap, en ik zal het hem misschien flink betaald zetten voor de manier waarop hij me heeft ontvangen, als God me nog leven schenkt.
De heer Patin, daar was ik voor gewaarschuwd, maar die was alleraardigst. Vanaf het begin, dat al vol ontmoediging, afkeer en woede zat, was ik bevangen door een idee waarvan ik dacht dat het lumineus was.
Omdat ik zag hoeveel tijd ik verloor, wilde ik dat mijn bezoeken me vergoed werden zoals je de dokter ook betaalt, maar dan niet door mijn zieke patiënten, maar door het publiek.
Dat wil zeggen dat ik het plan opvatte om een verslag te schrijven van iedere dag, en er dan een spottend komisch boek van te maken, en het dan uit te geven midden in de perioden van de vergaderingen over de verkiezing, of net na de verkiezing. Zie je het resultaat al voor je: De Académie voorgoed foetsie ten eerste, en  vervolgens beschuldigd van oneerlijkheid.
Ik zou beschuldigd zijn van het feit dat ik bij mensen was binnengedrongen met het bekokstoofde idee om ze voor mij te laten poseren in een komische houding.
Alfred de Vigny, met wie ik de onbeschaamdheid had over dit mooie plan te praten,vertelde me dat ik niet de eerste uitvinder van dat idee was.
Dat Victor Hugo vroeger dezelfde bedoeling had, maar omdat zijn verkiezing uiteindelijk wel geslaagd was, had hij zijn boek niet gepubliceerd.

    Hoe dan ook, ik moet zeggen dat mijn kandidatuur minder schandaalveroorzakend leek dan ik vreesde.
Heel veel mensen vonden het zelfs heel logisch, en loofden mijn moed zelfs.

    Er zijn twee zetels vacant, die van Scribe en die van Lacordaire.
Er zijn veel kandidaten, men zegt dat er zeventien in totaal zijn. Degene die ik me herinner zijn: Dufaure, advocaat. De Carné, politiek schrijver.
De Broglie, een marionetje van de Revue des Deux Mondes, die naast papa wil zitten die ook lid is van de Académie, ongetwijfeld in zijn functie van oud-minister.
De aartsbisschop van Parijs (!!!), etc., etc., etc., etc.
De literaire kandidaten zijn: Gozlan, (geen kans, denk ik); Jules Lacroix, de broer van de Bibliofiel Jacob; Cuvillier-Fleury, de journalist van Débats; mijn vriend Octave Feuillet (grote kans); Camille Doucet (auteur van vreselijke komedies, chef divisie bij het ministerie van Staat), etc, etc. Théophile Gautier, de enige die met zijn verkiezing de Académie zou rehabiliteren, wil zijn waardigheid niet schaden en heeft zich dus niet gepresenteerd.
En al die intriges! En al die mysteries! En ik ben tussen al die donkere wolken gekomen zonder dat ik helder kon zien.

    (Ben jij genoeg bevriend met de heer Lebrun, dat je bij hem een goed woordje voor mij kunt doen?
Maar als je dat doet wil ik wel eerst je brief zien.)

    Ik vergeet twee andere martelingen. Ik leg mijn bezoeken te voet af, met lompen aan (en toch laat me dat koud) en ik heb enorme moeite om enkele exemplaren van mijn boeken afhandig te maken aan Malassis en Michel Lévy om ze te kunnen geven aan degene die de wens geuit hebben ze te lezen.
Ik heb het hier alleen maar over de literair onderlegde Académieleden. Want die politici, zoals Thiers, Guizot en andere ernstige intriganten, daar heb geeneens zin in om die te gaan opzoeken.

    Ik vind het een groot ongeluk dat ik niet mijn best heb gedaan om de heer Mérimée aan mijn kant te krijgen een paar maanden geleden.
Want het is duidelijk dat hij een sterke invloed op zijn collega ’s heeft.
Hij had me ongetwijfeld gezegd dat ik moest wachten. Maar hij zou zich misschien hebben ingezet me een gunst te bewijzen voor een volgende verkiezing.

    Oef! Laten we het over iets anders hebben.
Dan nu mijn heldenfeiten van november, hele trieste heldenfeiten zoals je zult zien.
Ik had je gezegd dat ik hoopte begin november bij je te kunnen zijn, om dan eindelijk te proberen mijn te oude plannen ten uitvoer te gaan brengen.
Een sedentair leven vol met nijvere arbeid aan één stuk door; sporadische korte reisjes naar Parijs, alleen maar om wat al te dringende zaken te regelen.
Maar opeens, in enkele dagen, verdwijnen de twee tijdschriften waar ik op rekende, de Fantaisiste en l’Européenne.
(De Calonne was de sterkste, en de ministers hebben hem door hem de subsidie toe te kennen L’Européenne gegeven.
Ik kan niet terug bij hem komen. Wij staan op voet van oorlog, en daarbij weet ik dat hij niet zal betalen. Hij, of eerder zijn vrouw, zal die 140.000 frank eerder aan kleren uitgeven dan aan het doel waarvoor ze bestemd waren.)
Dus nu zit ik met al die manuscripten in mijn maag, en ze zijn moeilijk ergens onder te brengen.
Allereerst ben ik nog niet echt mijn verstand verloren.
Ik had je niet gezegd (om aardig voor je te zijn, had ik het verzwegen voor je) dat ik een manier had gevonden om die fameuze sjaal op te halen.
Toen dacht ik bij mezelf dat ik op die manier dan toch iets van duizend frank binnen handbereik had, en dat men met zo’n som geld heel wat mensen zou kunnen laten wachten, en dat ik heel langzaamaan het moment zou bereiken, wanneer ik eenmaal mijn bezoekjes zou hebben afgelegd, waarop ik zou kunnen gaan beginnen met werken, nieuwe contacten aanknopen, en dan uiteindelijk zou kunnen vertrekken.

    En ik heb een bezoek gebracht aan de Revue des Deux Mondes, waar ik heel goed ontvangen ben.
(Sindsdien, zoals ik al zei, volkomen gebrouilleerd, verergerd nog door een brief van mij, zoals ik die kan schrijven wanneer ik woedend ben.)

    En daar loop ik dan rond, met mijn sjaal in mijn handen. Het schijnt dat de stof ervan heel erg mooi is, maar dat de oudheid van de dessins een onoverkomelijk obstakel is om hem te verkopen.
En toch dacht ik: met 300 frank kun je hoe dan ook altijd nog wat tijd winnen, en ik kan altijd nog die oorspronkelijke 300 frank krijgen bij hetzelfde bureau dat die al TWEE maal geleend heeft.
Ik ga er naar terug – 100 frank! -  Onverklaarbaar, nietwaar?
Ik wilde er absoluut de oorzaak van weten.
Men zei er in die depots een overvloed aan kasjmier was met het naderen van Nieuwjaar, en dat ze probeerden om het publiek te ontmoedigen om die daarheen te brengen.
Netto resultaat van mijn speculatie: een verlies van 200 frank.

    Die 100 frank is het enige geld dat ik heb ontvangen sinds we van elkaar scheidden.
Ik zit zonder krant, bedreigd met Nieuwjaar met een enorme crisis, verplicht om te leven mét en verlamd dóór vermoeidheid vanwege dat wat ik mijn impulsieve gril noem, dat wil zeggen mijn vervloekte kandidaatstelling, naast nog die vermoeidheid door een vrouw die altijd ziek is, die ik moet troosten en steunen, en aan wie ik alleen maar wat geld zou kunnen geven als ik niet meer in Parijs zou wonen.
En toch heb ik gezworen dat ik mijn best zou doen om niet weer terecht te komen in zo’n vreselijke terugval die je al zo vaak bij mij gezien hebt, en dat ik zou proberen om aan zoveel dingen tegelijk het hoofd te kunnen bieden. Maar ik weet niet hoe ik dat moet doen.

    Je denkt nu natuurlijk dat ik je weer wil bestelen, NOOIT.
Weer Ancelle onder druk zetten? Ook niet. ik zou met alle vreugde mijn hele kapitaal op willen offeren om eindelijk mijn rust en mijn vrijheid te betalen.
Maar doorgaan met mijn kapitaal af te knagen, op te knabbelen, zonder een duidelijk resultaat te krijgen, dat wil ik niet.

    Wat dan, zul je zeggen. Kun jij bij jou thuis wat voorwerpen vinden waarop ik (met meer geluk) weer met de speculatie van die sjaal zou kunnen beginnen?
Daarvoor zijn twee voorwaarden onvermijdelijk: het moeten voorwerpen zijn die totaal NUTTELOOS voor je zijn, en waar geen enkele mogelijke dierbare herinnering voor jou aan vast zit.
In dat geval zou je er goed aan doen mij wat informatie te geven over de ruw geschatte waarde ervan, want ik heb alleen verstand van boeken, schilderijen en etsen.

    Ik zal je later nog meer schrijven over de fases van mijn belachelijke poging (nog altijd die Académie).
Ik zou bij Vigny twee of drie andere academici moeten zien los te peuteren die me graag met harde hand zouden willen begeleiden.
De Vigny, die ik nog nooit had ontmoet, was heel aardig.
Het blijkt maar weer eens dat afkomst je goede deugden bepaalt, en ik denk dat er achter groot talent grote goedheid schuilgaat.
Maar ik ben veel te ongelukkig om naar goedheid toe te trekken, en als ik nog langer te leven heb, dan denk ik dat ik wel een of ander afgrijselijk boek ga schrijven waardoor ik dit gemene land uitgejaagd zal worden.

    Lamartine gaf me zo’n monsterlijk groot compliment, zo kolossaal, dat ik het niet durf te vertellen. Maar ik denk dat je niet moet vertrouwen op zijn mooie woorden.
Hij is een beetje sletachtig, een beetje hoerig (hij vroeg me hoe het met jou ging. Dat is een beleefdheid waarvoor ik hem dankbaar ben. Het is ook wel een mondaine man).

    Jouw lieve brief, die me zo vertederde, heeft me juist door die tederheid heel verdrietig gemaakt.
Het is zo pijnlijk om je zo machteloos te voelen dat je degenen van wie je houdt niet kan verlichten, niet kan troosten en niet kan steunen.
Dat is wel zeker de grootste zorg om te dragen. En het kwam nog wel op zo’n wreed moment.

    Ik moet voor middernacht nog veel brieven schrijven, en het is al vier uur.
Ik wil geen middel ongebruikt laten en voor de 30e aan verschillende personen nog schrijven.
Ik onderbreek mijn bezoeken voor een paar dagen; het kan nu eenmaal niet anders.

    Als ik me in januari weer met werken kan optakelen door hoog met mijn ambitie te lopen, dan zou ik vertrekken nadat ik al mijn bezoeken had afgelegd. Ik geloof dat de verkiezing eind januari of begin februari is. Veel liefs.
– Je mag van me denken dat ik de meest miserabele dwaas ben die er bestaat, maar niet dat ik ondankbaar ben, of iemand zonder tederheid.

Charles.

  Gehele correspondentie          Volgende brief