Charles Baudelaire. Brieven aan zijn moeder. Parijs, 17 maart 1862.

Charles Baudelaire 
Brieven aan zijn moeder. Gehele correspondentie

  
Vincent van Gogh. Baudelaire. Brieven aan zijn moeder. Vertalingen Vivienne Stringa

Vincent van Gogh. 1853–1890.

Zoom

Parijs, 17 maart 1862.

 

     Ik heb jou helemaal niet nodig voor adviezen over eerlijkheid, evenmin om mijn hand op mijn geweten te leggen.

     Over het algemeen verberg ik mijn leven, en mijn gedachten, en mijn angsten, zelfs voor jou.

     Ik kan en wil mijn grieven niet vertellen.
Ten eerste zou dat ministens vijftig pagina ’s  in beslag nemen. Ten tweede zou ik dan vijftig pagina’s  lang lijden.

Ik beperk me tot dit:

     Met mijn karakter, dat jij gedeeltelijk kent, gevoelig, verkwistend, onstuimig, mijn trots boven alles tellend, is het dan aannemelijk dat ik een wreedheid zou begaan puur uit gierigheid? Gierigheid!
Maar wat heb ik zeventien jaar lang anders gedaan dan vergeven? (ik geef toe dat omdat het een mooie vrouw was, mijn welwillendheid er erg bij gebaat was) Maar toen ziekte en ouderdom haar troffen, wat heb ik toen drie jaar lang gedaan? Ik deed wat mannen door hun egoïsme over het algemeen niet doen. Ik had zelfs in mijn liefdadigheid wat enthousiasme, door mijn trots.

     Twee dagen na de ramp wilde ik een brutale en arglistige dienstmeid de deur uitzetten, die conciërgehuismiddeltjes kocht en die alle orders van de artsen tegenwerkte. Jeanne maakte me duidelijk dat ik degene was die weg moest uit haar huis en dat zij die meid hield. Toen ben ik weggegaan en heb de straten afgestruind om geld voor haar te krijgen.

     Ander voorbeeld: op een dag, in Honfleur, bijna drie jaar geleden, ontving ik een brief van haar waarin ze klaagt dat de rekening van het verpleeghuis niet betaald was en dat ze het risico loopt eruit te worden gezet. Woest schrijf ik Malassis.
Die zich garant had gesteld om voor mij te betalen.
Hij antwoordt me door het sturen van het reçu van de administratie van de spoorwegen. Dus schrijf ik een brief vol beledigingen naar de administratie.
Die antwoorden mij met het sturen van het reçu van de directeur van het verpleeghuis.
Ik stond voor schut. Jeanne had in haar zielige kinderlijke voorstellingsvermogen verzonnen dat ze me hiermee twee keer kon laten betalen, - zonder dat ze ook maar één moment bang was hoe ongerust ik door die leugen kon worden, zonder dat ze zich druk maakte hoe zeer ik voor schut zou komen te staan, zonder zich druk te maken met wat voor ruzies ze me hiermee zou opzadelen.

     Zo zijn vrouwen, zo zijn kinderen, zo zijn dieren. Maar dieren hebben geen boeken, geen filosofie.
Dus, ook geen eer. Ze zijn dus minder schuldig.

     Ik heb geld van je losgepeuterd, anderhalf jaar geleden, en ik heb ook geld van Ancelle losgepeuterd om in Neuilly te kunnen gaan wonen. En toen ik daar introk, trof ik er een broer aan die in anderhalf jaar nooit één keer zijn zus te hulp was gekomen en die me door zijn punctuele aanwezigheid voldoende liet zien dat hij niet begreep dat ik arm was. En ik druk me hier nog zacht uit.
Toen ben ik er dus vandoor gegaan.

     In januari is er iets heel ergs gebeurd, waardoor ik ziek ben geworden. Ik heb er niemand iets over verteld – en ik wil er verder ook niets over kwijt. Dat zou mijn keel openhalen.

     Enkele dagen geleden zei Malassis tegen me dat Jeanne was geweest om hem te vragen of hij boeken en tekeningen van hem wilde kopen. Malassis is geen antiquariaat. Hij verkoopt alleen nieuwe boeken. In Parijs zijn honderden winkels met tweedehands boeken.
Ik verdenk vagelijk dat zij Malassis uitkoos om me te intimideren, om mijn ijdelheid te kwetsen.
Ze mag van mij best herinneringen verkopen die iedere man bij een vrouw achterlaat met wie hij lang heeft samengewoond, dat maakt mij niet uit.
Maar ik was tot mijn grote vernedering verplicht om mijn uitgever vage verklaringen af te leggen net zoals jij me nu daartoe dwingt vandaag.

     Het begin van je brief lijkt alsof jij bijna ergens het slachtoffer van bent geworden.
Je denkt te kunnen beweren dat je vrijgeviger bent dan ik. Op het moment dat ik Jeanne duidelijk had gemaakt dat ze op iedereen behalve mij moest rekenen, had ik haar zojuist alles gegeven wat ik had, vertrouwend op mijn eigen genie en mijn gesternte om te krijgen wat ik nodig had.

     Als je toegeeft, dan is er het gevaar: de maand erna, de week erop, zul je een nieuw verzoek krijgen, en dat zal zo door blijven gaan. Op het moment dat ik van Malassis hoorde van dat vooroordeel van obsessies en intimidatie, dacht ik: ‘Als ik binnenkort wat geld vergaar, dan zou ik HAAR iets sturen, maar op zo’n bizarre manier en met zo’n  omweg, dat ze nooit zal kunnen raden dat het van mij komt. Want, als ze dat zou raden, dan zou ze mijn zwakheid opvatten als een toegegeven recht en als een aanmoediging.’

     Zie je nu wel dat ik geen wild beest ben.

     Jouw onnozelheid, je gemak om ergens in te lopen, je naïveteit en je gevoeligheid, daar moet ik om lachen. Denk je nu echt dat ik, als ik het zou willen, ik je niet zou kunnen ruineren en jouw oude dag in de misère werpen?
Weet je dan niet dat ik listig genoeg ben en genoeg welbespraaktheid bezit om dat te doen? Maar ik houd me in, en bij elke nieuwe crisis denk ik bij mezelf:
‘Nee, mijn moeder is oud en arm, ik moet haar met rust laten. Ik moet de nodige energie uit mezelf halen om mezelf uit deze toestand te halen.’

     Ik ken geen stompzinniger iets dan het pure gevoel, want dat is de enige inspiratie van vrouwen en kinderen. Het gevoel dwingt het kind, als het een energiek kind is, zijn vader te doden voor een pot jam, of om kantwerk te kopen voor een meisje, als hij achttien jaar is, dwingt een vrouw ertoe haar man te doden om juwelen te kopen of om een kerel te onderhouden.
Precies hetzelfde zoals het een hond ertoe brengt alles omver te gooien voor een stuk vlees. Voor wat betreft deze zeer eenvoudige redenering: “Mijn grillen of zelfs het tevredenstellen van mijn behoeften mogen andermans vrijheid niet hinderen”, dit ligt alleen in het bereik van mannen.

     Pardon als ik pedant doe en de misantroop uithang tegen je. Ik ben overtuigd van alles wat ik beweer.
Ik heb een vreselijke opvoeding gehad, en het is misschien te laat om mezelf nog te redden. Wat er is aangetoond voor mij, dat is dat vrouwen alleen maar interessant zijn wanneer ze zeer oud zijn.

     Dit leid me naar mevrouw Bâton, zij heeft drie gelukzaligheden en ze is ondankbaar. Ze is OUD. Dus, is ze af van zotte passies.
Ze is ALLEEN, dus heeft ze niemand verantwoording af te leggen.
Ze is RIJK, dus heeft ze meer faciliteiten om haar geest te verheffen. Ze moet maar viriele passies krijgen, wetenschap of liefdadigheid.
Echt, ik heb geen tijd om me te vertederen om fictieve misères.

     En voor mevrouw de Montherot, ik wist dat ze in Honfleur was via een van mijn vrienden, de directeur van L’Illustration.
Omdat ik weet dat jij altijd mijn kamer beschikbaar wil stellen, liet ik blijken dat ik een beetje bang was.
Toen antwoordde hij me dat ik gerust kon zijn, want mevrouw de Montherot is te stom om zin te hebben om in boeken en etsen te gaan snuffelen.

     Ik heb zojuist naar Jeanne geschreven.
Jij moet dus niet antwoorden. Ik moet helaas de verveling van mijzelf en mijn zaken uitstellen tot een volgend keer.

     Ik zet mijn wil door om naar Honfleur terug te keren. Maar wat moet ik nog een hoop dingen doen voordat dat kan!

     Mijn Academische impulsiviteit heeft me geen kwaad gedaan. Er hebben zich enkele incidenten voorgedaan die ik je nog zal vertellen. Het spreekt voor zich dat ik niet geïnteresseerd ben in de verkiezing voor de zetel van Scribe, die is uitgesteld tot april.

     Ik heb alleen wat rancune jegens de heer Villemain, aan wie ik dat publiekelijk zal laten weten.

     De heer Biot is dood, en zal vervangen worden door de heer Littré.

     Ik loop zó achter bij je met mijn nieuws!

     Mijn afzegbrief, voor de verkiezing Lacordaire, heeft bij de Académie een zekere sensatie veroorzaakt, - niet zo’n  slechte.

Veel liefs.    – Charles.

  Gehele correspondentie          Volgende brief