Charles Baudelaire. Brieven aan zijn moeder. Parijs, 13 maart 1854

Charles Baudelaire 
Brieven aan zijn moeder. Gehele correspondentie

  
Odilon Redon. Le bateau ivre. Baudelaire. Brieven aan zijn moeder.Vertalingen Vivienne Stringa

Odilon Redon. 1840-1916. Le bateau ivre.

Zoom

  

Parijs, 13 maart 1854.

Maandag kwart over elf.

 

    Ik neem aan,  - nu pas – dat er een misverstand is geweest. De dag dat jij zou komen heb ik op je gewacht tot 8 uur ’s avonds, en ik zocht naar motieven en beeldde me in dat je misschien geaccepteerd had om elders te dineren in mijn wijk en dat je dus nog kon komen, hoewel dat heel laat zou zijn.
Sindsdien heb ik je brief weer overgelezen en daarin dacht ik te zien dat je nog een brief van me wilde hebben voordat je zou komen, maar toen ik die van jou kreeg was het al te laat om je nog op tijd een antwoord te sturen.

    Trouwens, je vroeg me je te schrijven over mijn huidige problemen, - maar, wat? En waarvoor? – wat ik aan zag komen is ook gebeurd, - er zijn momenten in het jaar waarop die uitstekende Ancelle denkt geld uit te sparen door geld in delen te verstrekken. Hij heeft me 75 frank gegeven en ik heb die noch aan huur noch aan kleding besteed.
Ik had 165 nodig. Waaruit volgde dat in plaats van dat ik geholpen was, mijn problemen nu alleen maar erger zijn geworden.
– Er zijn nu eenmaal die nooit zullen begrijpen dat wanneer een man 100 frank nodig heeft en je hem vijf maal 20 frank geeft, dat hij daardoor niet de gunst krijgt waar hij om vraagt. De kleren zijn nu misschien wel verkocht, ik heb het niet aangedurfd ernaar te vragen.

    Ik ga nu naar die miserabele Lurois om hem het zwijgen op te leggen, ik wil niet hebben dat hij jou kwelt. Het is de meest gemene dief die er is.
Maar voordat ik een beroep doe op bepaalde middelen,
wil ik eerst mijnheer Ancelle raadplegen.  Ondanks al zijn verstrooidheid is zijn raad in zaken altijd goed.

    Zodra jij klaar bent met het lezen van die Engelse gedichten die ik je heb geleend, dan moet je, in plaats van ze me terug te sturen, - want ik heb veel stukken dubbel – ze uit mijn naam sturen naar mijnheer Capé, boekbinder van de Keizerin, rue Dauphine - ik ben het huisnummer vergeten, maar CAPÉ is een arbeider die zo bekend is in Parijs dat dat adres voldoende moet zijn.
En dan zet je er – ook uit mijn naam – een aanbeveling bij om niet in de marges te snijden, bijna niet, oneindig weinig, - en die pagina’s te reinigen waar ongelukjes tijdens het lezen, stof of het zweet van vingers sporen hebben achtergelaten.

Voor wat betreft de omslag, Capé kent mijn ideeën.

Verder heeft dit allemaal geen haast. Ik zie je waarschijnlijk daarvoor nog wel.

    Ik begrijp die grove verlegenheid niet van je waardoor je niet naar me toe kunt komen, zonder me te waarschuwen, van te voren, met grote voorzorgsmaatregelen, - omdat je het geschikt vond me een dienst te weigeren. Je dacht waarschijnlijk dat je er goed aan deed. Waarom zou ik het je kwalijk nemen? In feite moet IK me eruit redden. En wat jij een enorm tekort noemt, daarvan weet ik zeker dat dat overdreven is. Hoe groot het tekort ook is, dat kan alleen aangevuld worden door een redelijk lange vrijwillige inhouding van mijn inkomen uit Neuilly. Maar wanneer?

Veel liefs.

Charles.

  Gehele correspondentie          Volgende brief