Charles Baudelaire. Brieven aan zijn moeder. Neuilly, 5 januari 1861

Charles Baudelaire 
Brieven aan zijn moeder. Gehele correspondentie

  
Armand Guillaumin. Baudelaire. Brieven aan zijn moeder. Vertalingen Vivienne Stringa

Armand Guillaumin. 1841-1927. Les ruines du château médiéval de Crozant.

Zoom

Neuilly, ongeveer 5 januari 1861.

 

Lieve goede moeder van me,

    Ik moest huilen van je brief, en ik huil nooit.
Arme mama, helemaal alleen, je moet niet te treurig zijn. Wie weet brengt dit jaar wel enkele pleziertjes? Plezier is net als ellende, altijd zo onverwacht!

    Ik zal je later nog wel uitgebreider vertellen over mijn woede en al mijn angsten.
Als ik geld had gehad, zou ik meteen vertrokken zijn. Behalve geldzorgen had ik verdriet dat te maken heeft met mijn geest, en helaas is dat nog lang niet over.

    Je hebt er heel goed aan gedaan om me te schrijven.
Want ik was heel erg ongerust. Je moet het me niet kwalijk nemen dat ik het zo kort houd - of nee, ik vertel je eigenlijk liever alles nu.

    Misschien weet je of kun je het je een beetje voorstellen dat je, om bepaalde ideeën of beelden op papier te kunnen zetten, een bepaalde vaart moet hebben, een bepaalde levendig vrolijkheid in je hoofd, en dat is onverenigbaar met grote zorgen en grote woede, waardoor het zo is dat teveel leed je verhindert om geld te verdienen.

    Je weet ook dat ik naar Neuilly ben gekomen met het doel om minder geld uit te hoeven geven en ook om aardig te zijn voor een zieke vrouw.

    Je zult nu gaan lezen wat er gebeurd is, en allereerst moet je weten dat ik mijn woede twee hele weken voor me heb gehouden.

    Wanneer je negentien jaar met en voor een vrouw hebt geleefd, dan heb je haar elke dag iets te vertellen.
Echter, ik trof hier een broer aan die een jaar geleden ineens opdook, en die in de kamer van Jeanne bleef van 8 uur ’s ochtends tot elf uur ’s avonds. Geen seconde voor intieme gesprekken.
Omdat ik haar wilde sparen gezien haar toestand, heb ik me lang ingehouden.
Tot op een avond, toen zei ik met allerlei omzichtigheid dat ik voor haar hier was gekomen, dat ik geen enkel recht had om haar broer weg te sturen. Maar dat ik, omdat ik er buiten werd gehouden, ik naar mijn moeder ging die mij ook nodig had.
Dat ik haar absoluut geen geld wilde onthouden, maar omdat haar broer haar helemaal in beslag nam in mijn nadeel, was het veel eerlijker dat hij, die meer dan een schrijver verdient en geen 50.000 frank schulden heeft die alleen maar groter worden door de rente, dat hij zijn zieke zuster te hulp schoot en voortaan voor tweederde of de helft zou bijdragen aan de kosten die voor haar noodzakelijk zijn.

    Ik verwachtte een uitbarsting van een slecht humeur. Helemaal niet, maar wel veel gehuil. Ze zei me dat ze mijn toewijding kende, mijn kwellingen, mijn angsten, dat wat ik zei helemaal waar was, dat zij er bij haar broer op zou aandringen zijn spullen te pakken.
Maar dat ze bang was dat mijn verzoek slecht opgevat zou worden, want, gedurende zoveel jaren van afwezigheid had hij zijn moeder nooit geld gestuurd.

    En inderdaad, de volgende dag sneed zij de kwestie aan: “Jij bent de hele dag hier.
Je houdt me tegen om met Charles te leven. Hij is, gedeeltelijk door mij, in onontwarbare problemen terechtgekomen.
Hij gaat weg, maar hij rekent er op dat jij wel voor de helft gaat meebetalen aan de kosten van mijn levensonderhoud.”

    Je raadt nooit wat het antwoord was, zo dom en zo barbaars dat als het regelrecht tegen mij gezegd was ik het gezicht van die man met mijn wandelstok had stukgeslagen.
“Dat ik het wel gewend was om in armoede en geldproblemen te leven, dat wanneer je een vrouw gaat onderhouden, dat je dan wel wist hoe je dat moest doen, dat hij in ieder geval nooit geld opzij had gezet. En dat er, voor de toekomst, niet op hem gerekend hoefde te worden.”

    Ik vroeg Jeanne wat zij dacht van zo’n antwoord.
Ik zelf dacht dat er misschien iets achter zat, dat zij misschien wel een grote schuld had gemaakt bij haar broer en dat hij nu dacht dat hij daarom het recht had zich alles te kunnen permitteren.
Ik heb haar voorzichtig hierover ondervraagd.
“Hoeveel heb je van je broer geleend sinds een jaar, terwijl ik in het hotel woonde?”

    “Hij heeft me maar 200 frank gegeven.” Dat was haar antwoord.
Dat wil dat zeggen dat hij, toen hij zag dat hij een heel makkelijk leventje had bij zijn zuster in huis, hij helemaal geen haast meer had om terug te keren naar zijn eigen bezigheden.
Het is ook niet gek dat ze er zo slecht gekleed uitziet en geen cent heeft om haar artsen te betalen.

    Zoveel tranen en gehuil op dat oude gezicht, al die besluiteloosheid in dat verzwakte wezen raakten mij enorm en mijn woede bekoelde.
Maar ik ben zo geïrriteerd de hele tijd, dat mijn zorgen daarbuiten niet minder worden.

    (Om je een idee te geven, ik moet voor de 10e 4.000 frank hebben, en ik heb maar 1.860.)

    Zo staan de zaken er nu voor.

    Als Jeanne me nodig heeft, komt ze naar mijn kamer. Die meneer komt haar kamer niet uit, en als ik besluit om naar Parijs te gaan, dan zal hij zijn zieke zuster niet helpen.

    Ik heb mezelf zo vaak en zo terecht beschuldigd van een monsterlijk egoïsme.
Maar jee zeg! Die van mij is nooit tot zulke hoogten gestegen.

    Maar wat kost jouw klif nu? Die klifafgrond bracht me op een sombere gedachte.
Die zul je wel raden. Hoe kan ik nu geld gaan verdienen in zo’n ingewikkelde toestand van vreselijke zaken! Is dat mogelijk?

    Denk aan mijn Raad van Toezicht, en houd van me, vind me aardig, en doe je best om gezond te blijven.

Charles.

  Gehele correspondentie          Volgende brief