Charles Baudelaire. Brieven aan zijn moeder. Brussel, 12 februari 1866

Charles Baudelaire 
Brieven aan zijn moeder. Gehele correspondentie

  
Vincent van Gogh. Baudelaire. Brieven aan zijn moeder. Vertalingen Vivienne Stringa

Vincent van Gogh. 1853–1890.

Zoom

Brussel, maandag 12 februari 1866.

 

     Het spijt me echt enorm dat ik je over mijn gezondheidstoestand heb verteld. Ik zie nu wat ik voor een warboel bij je heb veroorzaakt. Ten eerste had ik je al gezegd (en dat is ook zo) dat ik helemaal niet leed. Ik moet je zeggen dat ik je pas op het laatst over die kwaal ben gaan vertellen.
Daarom kan ik je nu ook aankondigen dat ik weer plezier heb in roken (ik had een afkeer gekregen van de tabak zelf) en dat ik gisteren niet alleen een grote walging voelde voor al die pillen, maar ook dat ik heel erg honger kreeg, wat me sinds drie weken niet was overkomen. Die verlegenheid waardoor ik zo ongelukkig was wordt minder, heel vaak dacht ik toen ik op die oneindig lange dagen op bed moest blijven:
“Ach toch! Laat ik de dingen eens op een rijtje zetten!
Als er een beroerte of een verlamming aankomt, wat zou ik dan moeten doen en hoe kan ik mijn spullen dan op orde krijgen? ”
Ik moet er iets raars bij vertellen, dat is dat wanneer ik aan duizeligheid dacht, die duizeligheid ook kwam, en dan daarna het overgeven. En dan begon het ritueel van de aandoening weer. Als ik dat er bij had verteld, dan hadden ze me als denkbeeldige zieke bestempeld. Eigenlijk moet ik zeggen dat ik niets begrijp van wat me is overkomen, en ik zou in ieder geval graag willen dat er een dokter was, die me kent, me een gezondheidsvoorschrift geeft waar ik me voortaan altijd aan zal houden. Want het is nu al de vijfde keer dat ik denk dat ik er van af ben. Als ik een paar uur achter elkaar zou kunnen werken zonder duizelig te worden of te vallen, dan zou ik denken dat ik genezen ben. Ik zal het vanavond proberen.

     Alles wat ik er van geleerd heb is dat ik moet wandelen, koude baden nemen, en geen koffie, geen brandewijn, geen thee en geen bier meer moet drinken.

     Ik kom terug bij je brief. Ik weiger elke vorm van hulp van jou of van Ancelle, voor het moment.

     Ik houd er niet van om Ancelle in die geldzaken te zien.

     (Trouwens, dat zou van indiscreet van ons zijn. Het is al heel wat dat hij de zorg heeft opgelegd gekregen om twee contracten te tekenen, en misschien zes.)

     Ik zou pas geld van jou aannemen of van hem nadat er een definitieve afspraak gemaakt is met de boekhandelaren, voor het geval ze zouden zeggen: “Wij betalen alleen maar naar gelang wat er gedrukt wordt.”

     Dit brengt me bij de heren Garnier en Lemer. Wat is Ancelle goedgelovig! En wat ben jij goedgelovig!

     Lemer zei: “Die vijf boeken van Baudelaire zijn een kapitaalinvestering van 11 à 12 000 frank.
We kunnen hem 600 frank per boek geven bij een oplage van 1500 exemplaren per boek, wat neerkomt op 3000 frank.”

     Ik heb Lécrivain de brief van mijnheer Ancelle voorgelezen en hij zei gelijk tegen me: “Zúlke precieze details houden in dat de zaak al beklonken is.
Die details zijn te precies om wat ook maar aan waarheid te bevatten. Lemer is lui en in het bijzijn van mijnheer Ancelle wilde hij zijn laksheid verbergen, - dat wil zeggen dat hij de combinaties uit zijn eigen hoofd als waar heeft voorgedaan.” Is het duidelijk?

     Ik verwachtte meneer Lécrivain gisteren. En vandaag is hij ook zelfs niet geweest. Het is wel zo dat hij ook zijn eigen zaken heeft.

     Nu is mijn conclusie dus zo:

     Aangezien Ancelle goed is opgeleid, en hij alleen tegenover de heren Garnier staat, zal ik vragen, met zijn tussenkomst: 15 000 frank voor het exploiteren van de vijf boeken voor vijf jaar, - en indien, naar alle waarschijnlijkheid, de heren Garnier zullen weigeren die 15 000 frank in één keer uit te keren aan de auteur, leg ik me neer bij een bedrag van 600 frank (per oplage van 1500 exemplaren voor elk boek ) die betaald worden bij iedere nieuwe oplage, wat aan het eind van die vijf jaar neerkomt op hetzelfde bedrag: 15 000 frank.

     Alleen wil ik in dat geval dan wel dat er wordt afgesproken dat de heren Garnier ieder jaar 1500 exemplaren van elk boek in omloop moeten hebben gebracht (wel of geen succes, dat interesseert me niet, ze regelen het maar zoals ze zelf willen).
Samenvattend komt dat hier op neer: “een inkomen van 3000 frank gedurende vijf jaar in ruil voor het exploiteren van vijf boeken voor vijf jaar.” Het is wel zo dat in dat geval, als het verzoek op deze manier zou worden voorgelegd, de heren Garnier waarschijnlijk zouden zeggen:
En de revoluties dan! En cholera!
En de wisselingen in de handel! Kunnen wij er wel zeker van zijn dat we, aangenomen dat de boeken van de heer Baudelaire uitstekend zijn, er wel regelmatig veel van verkopen gedurende vijf jaar?

– Dan antwoord ik: “U bent boekhandelaar. U dient risico’s te lopen.
Daarbij beroep ik mij maar op een heel klein recht, en als de verkoop van een enkel boek de 1500 exemplaren per jaar overstijgt, gedurende vijf jaar, dan compenseert dat ruimschoots uw verliezen over de andere boeken.”

     Maar hier begrijp jij niets van, hè?

     Voor La Belgique moet ik me haasten om een boekhandel te vinden.
Er gebeurt nogal wat.
Binnenkort wordt er een nieuwe kieswet gestemd, Léopold I is alweer vergeten.
Als Ancelle een contract voor elkaar krijgt, is mijn manuscript alweer verouderd.

     Je moet me absoluut over je gezondheid vertellen.
Telkens wanneer ik je schrijf, moet ik je dezelfde smeekbede doen.

     In Parijs zit een man die me een dienst had kunnen verlenen.
Ik zie hem op mijn volgende doorreis.
Hij heet Charles Lasègue, mijn vroegere filosofierepetitor, van toen ik klein was. Hij doet niet meer aan filosofie.
Hij is geneeskunde gaan doen, en hij is nu een beroemd dokter geworden. Zijn specialiteit zijn de gekken  en de hysterici.

Schrijf me. Veel liefs.

Charles.

  Gehele correspondentie          Volgende brief