Charles Baudelaire aan Mme Aupick. Parijs, 21 augustus 1860.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

 

AAN MADAME AUPICK
Parijs, 21 augustus 1860.

 

    Die Becker is een afzetter, en die Andler een mafkees.
Al meer dan twintig jaar ben ik verzadigd van die vernederingen, en ik voel ze niet meer.

    Kom niet aan mijn papieren. Ik moet absoluut naar Honfleur toe komen.

    Ik had 300 frank nodig om te kunnen gaan. De Calonne gaf me die.
Een schuldeiser heeft me die weer afgenomen. Toen vroeg ik die 300 frank aan Malassis, die mij ook heel dringend wil zien.
Hij heeft me ze opgestuurd.
Een andere schuldeiser heeft me die ook weer afgenomen. Ik ga ze nu vragen aan Le Constitutionnel die woedend zijn op me. En toch weet ik dat ze mij die zullen geven.

    Ik zal sterven zonder iets met mijn leven te hebben gedaan. Ik was 20.000 frank schuldig; nu is dat 40.000.
Als ik de pech heb nog lang te moeten leven, dan kan de schuld nog een keer verdubbelen.
Ik ben al een aantal maanden ziek, ik lijd aan een ziekte waarvan je niet geneest, aan lafheid en verzwakking. Lichamelijk geeft dat complicaties met slecht slapen en angstaanvallen. De ene keer angst, de andere keer woede.

    En om mijn verdriet en walging nog groter te maken, heb ik jou nu ook nog eens ziek gemaakt.

    Over twee dagen heb ik een bezoekje gebracht aan Le Constitutionnel.

Veel kussen met heel mijn hart,

Ch. Baudelaire.

  Inhoudsopgave     Volgende brief