Charles Baudelaire aan Malassis. Parijs, ongeveer 20 maart 1861.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

 

AAN AUGUSTE POULET-MALASSIS
Parijs, ongeveer 20 maart 1861.

 

Waarde vriend,

    Ik had uw brief niet nodig, want sinds een paar dagen laat ik alles in mijn hoofd de revue passeren, en het bezoek aan Hetzel is al gebracht. Ik zou u dus gaan schrijven.

    Het spijt me erg dat ik u moet kwellen; maar ondanks het verschrikkelijke woord, zo vaak herhaald: Wij zullen ten onder gaan, ben ik gedwongen u iets te vragen wat misschien het onmogelijke is, zeg maar een grote daad van toewijding, en toch na betaling het plan houden de grote expeditie van het heen en weer reizen te doen, een dan een paar dagen daarna geheel of gedeeltelijk het gat te dichten dat in uw persoonlijke zaken is gekomen.
Ik laat u beslissen:

25 maart.   1000    Tenré (onmogelijk).
25 maart.   500    Schwartz (onmogelijk).
25 maart.   350    Gélis (onmogelijk).
1 april.   500    Lemercier (onmogelijk).
10 april.   1100   Hetzel.
 

    Pendelen is dus onmogelijk, omdat dit keer alle discontonemers met zijn allen aanwezig zijn.
Misschien kunt u bij Lemercier en bij Gélis wat papieren laten brengen door iemand anders dan door mij.
Want u moet weten dat ik op het toppunt van mijn ongeluk momenteel vervolgd word voor 1900 frank aan geweigerde wissels (waarvan er maar één direct op mij betrekking heeft).
En Schwartz en Gélis zitten daar ook bij. Dus u kunt het gevaar wel raden.

    Dan nu Hetzel. De bankier Hetzel heeft zijn betalingen geschorst. Hij maakt nu gebruik (een keer per maand) van de discontobank, een maal per maand, dat wil zeggen van de 25e tot de 30e.
Ik heb met hem gepraat. Hij neemt uw wissels gaarne aan, maar ik weet ook dat de nationale discontobank hem die de eerste keer had geweigerd, en dat zijn bankier die uiteindelijk had aangenomen.
Hij bood me aan om in België te gaan disconteren; maar ik geloof dat het filiaal waartoe hij zich daar zal richten onlangs in verval is geraakt, als gevolg van de affaire Mirès.

    Bovendien zei hij tegen me dat hij zich over enkele maanden met plezier zal gaan bezighouden, onder uw goedkeuring, met de Overpeinzingen over mijn tijdgenoten.
Wat de Curiosités betreft, daarvoor raadt hij ons met klem aan om de titel te veranderen, want, zegt hij, die komt over als een bouillon, ook al is de inhoud zeer amusant.

    Ik wil nog even iets vertellen, dingen die ik alleen tegen u kan zeggen.
Sinds lange tijd al zit ik op het randje van zelfmoord, en datgene wat me tegenhoudt is een reden die vreemd is aan lafheid en zelfs aan spijt.
Het is mijn trots die me ervan weerhoudt zaken onduidelijk en onaf achter te laten. Ik zal voldoende nalaten om te kunnen betalen; maar dan moet er nog wel gezorgd worden dat er aantekeningen zijn voor degene die alles gaat regelen.
U weet dat ik noch een aansteller, noch een leugenaar ben. Sinds twee maanden zit ik in alarmerende futloosheid en wanhoop.
Ik heb een aanval gekregen van een soort ziekte à la Gérard, namelijk de angst niet meer te kunnen denken, of zelfs geen regel meer te kunnen schrijven.
Pas sinds vier of vijf dagen ben ik er achter gekomen dat ik op dat gebied gelukkig niet afgeschreven ben. Dat is heel wat.

    Edgar Poe in een mooie uitgave, toneel misschien, en mijn schuld, hoewel die steeds en te snel groeit, zal daarmee betaald worden. maar ik kom steeds weer terug op mijn vaststaand idee: die schuld laten sudderen en laten slapen via de betaling van regelmatige rente.
Weet u dat er voor mij om de twee, tweeënhalve maand, telkens een stortvloed aan heen en weer geren komt, een gedwongen smijten met geld en tijd, en een wilskracht die totaal wordt opgeklopt, een regelrechte angst voor elke deurknop die ik moet omdraaien?
En bovendien wordt die schuld die ik heb gemaakt met de bedoeling om in Honfleur te gaan wonen nu een hinder, want ik moet nu per sé in Parijs blijven, en altijd waakzaam zijn.

    Ik verlang er hevig naar u hier te zien. Ik bedoel daar niet wulpse kameraadschap mee, nee het gaat om u, en uw belangen.
De boekhandel (alle boekhandels) loopt al een paar jaar slecht. Tel daarbij op de nietigheid van die uitmuntende De Broise, en kijk wat dat voor de toekomst betekent.
Iedereen, niet de vijandige mensen, maar de mensen die aan u gehecht zijn, zeggen over u:
“die heren hebben absoluut geen verstand van publiciteit.”
Sainte-Beuve zei gisteren tegen me: Waar is Malassis? - In Alençon. - Maar hij is gestoord! - Maar het is om het boek van Hatin af te maken.
- Waar zijn opzichters dan voor in een drukkerij? zei hij op het laatst.

    U bent ook een dwaas zeg, u vraagt me hoe het met mijn boek is! Houd ik me daar soms mee bezig?
De aanwezigheid van De Broise in Parijs heeft me geveld en heeft hem ook geveld. Het is waar dat Buloz en Montégut een grote opdracht hebben beloofd, maar voor wanneer?
Montégut beweert dat hij een paar maanden achter loopt.
Sainte-Beuve heeft ook iets beloofd, maar voor wanneer?

    Ik zal even samenvatten: ik denk dat Lemercier en Gélis mogelijk zijn voor u, maar door mij zijn zij pas later mogelijk. De 25e of na de 25e zie ik Hetzel weer.
Ik denk dat Hetzel ook mogelijk is voor u, op voorwaarde dat er nu weinig bij hem is, en dat de te disconteren wissels niet ruiken naar inschikkelijkheid.

Uw toegewijde,

C.B.

Het portret en de reclame zijn niet eens verschenen in L’Artiste.

  Inhoudsopgave     Volgende brief