Charles Baudelaire aan Malassis. Parijs, 16 januari 1861.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

 

AAN AUGUSTE POULET-MALASSIS
Parijs, 16 januari 1861.

 

Beste vriend,

    Ik ben nogal hard voor mezelf, en toch ben ik door al mijn avonturen ziek geworden.
Omdat mijn hoofd niet in staat was om u te schrijven, had ik in mijn ontzetting De Broise opgedragen om u op de hoogte te houden van mijn daden.

    Ik heb hem het geld gegeven en alle wissels en ik ben hem nu nog 230 frank schuldig.
Als ik de vrije beschikking had gehad over mijn eigen tijd, dan had ik al twee keer geld gehad (van mezelf).
Ik ben er nu mee bezig, en binnen zeer korte tijd zal ik het hem overhandigen.
Ik zou het graag nog beter willen doen, en de treurige brief die ik gisterochtend van u kreeg bewijst me dat het urgent is.
Ik kom hier zo meteen nog op terug.

    Mijn grote verwijdering van Parijs heeft een niet onachtzaam effect gehad op verspilling, in die tussenpoos van twee weken.
Behalve dit waren mijn gedwongen uitgaven 20 bij Tenré, 25 bij Schwartz, 10 bij Gélis en 74 bij Lemercier (de affaire Morel).

    Wat ik moet krijgen voor het einde van de maand is 400 frank.

    Allereerst wil ik mijn hart luchten en u vertellen wat ik nog aan niemand heb verteld.
Dan kunt u nagaan wat ik heb moeten verduren, en nog moet verduren.
Ik ben uit Neuilly weggegaan voor mijn eigen waardigheid, omdat ik niet wenste te blijven in een schaamtevolle en belachelijke situatie. Vijfentwintig dagen lang heb ik bij een man moeten zitten die de hele dag in de kamer van zijn zuster zat, van 8 uur ’s  ochtends tot 11 uur ’s  avonds.
Ik mocht hierdoor niet genieten van het enige pleziertje dat ik had, namelijk praten met een oude en zieke vrouw.
Toen ik hem via de stem van zijn zuster wilde laten weten dat mijn extreme armoede of wat voor ongeluk dan ook er wel eens voor zou kunnen zorgen dat hij moeite moest gaan doen om zijn zuster uit de brand te helpen en mijzelf bij deze taak te helpen, liet hij me weten dat het nee was, nee voor nu en voor de toekomst. Later is hij daarop teruggekomen en hij bood aan iets te doen indien ik van mijn kant een delegatie zou afgeven over wat ik van een persoonlijk kapitaal eventueel zou overhebben.
Kan men het zich voorstellen, dat er een man bestaat die van het andere eind van de wereld komt, zomaar uit de lucht komt vallen, die zich nooit druk heeft gemaakt over zijn zuster, die net begint met zijn eerste bekommering om haar, en die dan durft te vragen om garanties aan degene die negentien jaar lang gezorgd heeft voor iets wat hij helemaal niet verplicht was?
O! Maar het is nog niet afgelopen!
Door haar vele gehuil heen, heb ik de bekentenis uit dat mens weten te krijgen dat haar broer bij haar woonde, sinds een jaar, maar dat hij haar 200 frank geleend had!! … Duizend maal pardon, beste Malassis, dat ik u dergelijke schandalen moet vertellen.
Ik moest dus leven tussen een dwaas en een ongelukkige vrouw wiens hersenpan verzwakt is.
Ik ben gevlucht. Ik ben nog ziek van verontwaardiging.
Mijn hersenen zijn helemaal verflauwd, en zou u het geloven dat ik het moeilijk vind om een uur achter elkaar te schrijven?

    Een paar dagen geleden heeft u me erg blij gemaakt door me te schrijven dat alles met weerstand, geduld en dissimulatie gered zou zijn.
Gisteren schrijft u me het tegenovergestelde, en voorspelt u een ramp.
Zou het niet kunnen dat die variaties in uw gedachten voortkomen uit afwisselingen van hoop en ontmoediging of uit een gebrek aan doorzetting en volharding in uw familie? Aan de horizon van uw moeite zit roem en misschien wel geld. Ga er dus mee door.
In het geval van een ramp, denk dan aan de Fleurs en aan de Paradis, waar ik veel belang aan hecht.

    Wat mijn schuld betreft, zie ik maar een oplossing, en dat is dat ik u onafgebroken kleine bedragjes geef.
Ik zoek in mijn papieren, en ik zie dat ik in achttien maanden aan het hotel de Dieppe een enorme som geld heb weten te geven.
Dat zou ik ook heel graag voor u doen. Uit de grond van mijn hart, eerlijk, dat wil ik.

    Ik hoef u niets te vertellen over de incompetentie van De Broise.
Hij steekt zijn lamp en zijn gas aan.

    Overigens, De Broise dacht dat ik te vroeg was.
Ik dacht dat het andersom was. U denkt dat het noch het een, noch het andere is. Denkt u daar aan, wanneer u kunt.

    Morgenochtend krijg ik ongetwijfeld een ongeduldige brief van u. Die zal ik enkel met vrees openen.
Een brief, een rinkelende bel, een niemendalletje maakt me al gek.
Mijn wil en zin zijn in een deplorabele toestand, en als ik uit gezondheid en ondanks alles me niet in mijn werk stort, ben ik verloren.

    Nog even over uw broer Edouard, hoewel die zaken mij niet echt aangaan.
Iemand die ik niet hoef te noemen heeft hem op een gemaskerd bal gezien, en hij was daar met een hele groep opgeschoten jongens, en hij had het over de meest bizarre dingen, de ene keer sprak hij erover om zich te binden, de andere keer weer dat hij iets ging oprichten, in zijn eentje. Dit alles, zei hij, hangt af van een bepaald antwoord uit Alençon.
Zou die idioot soms denken aan een krantje voor de jeugd?

Uw toegewijde

C.B.

  Inhoudsopgave     Volgende brief