Charles Baudelaire aan Eugène Crépet. Parijs, ongeveer 4 juni 1861.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

 

AAN EUGÈNE CRÉPET
Parijs, ongeveer 4 juni 1861.

 

Waarde vriend,

    Vanmorgen ben ik weer begonnen met uw Hugo.
Op dat gebied kunt u dus gerust zijn.

    Ik kom net bij de heer Claye vandaan, aan wie ik een goede proefdruk van Gautier, Leconte de Lisle en Barbier gevraagd heb. Maar het schijnt dat het daar geen tijd meer voor is, en dat het heel lastig zou zijn.

    Ik vraag met aandringen om een goede proefdruk van Dsbordes-Valmore, en een goede proefdruk van d’Hégésippe Moreau, voordat u ze uit elkaar laat halen.

    Na wat u gisterenavond tegen me zei, lijkt het me niet nodig om Pierre Dupont, Le Vavasseur en Petrus Borel op te stellen, want in elk van hun aantekeningen staan dingen die shockerend zijn voor u.

    Wilt u er op toezien dat de drie manuscripten niet kwijt raken, de vierde (Hégésippe) wordt namelijk uitgebeeld in een goede proefdruk.

Uw toegewijde,

Charles Baudelaire.

  Inhoudsopgave     Volgende brief