Charles Baudelaire aan Auguste Poulet-Malassis. Parijs, 13 december 1862.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

 

AAN AUGUSTE POULET-MALASSIS
Parijs, 13 december 1862.

 

    Inderdaad, beste vriend, degene die u heeft laten opsluiten heeft me een wrede poets gebakken want ik rekende wel op u om mijn zaken te leiden. Ik ben zo onhandig!

    Hetzel heeft me een heel goed voorstel gedaan voor twee werken die wederkerig gemaakt zouden worden.
Hij wilde ze lanceren met zorg, maar dat was maar voor één uitgave, maar dat was niet mijn doel.

    En Michel houdt me nog steeds met mijn hoofd onder water.
Ik ga achteruit, volgens de traditie van de dromers, zoals bij elke realiteit.

    Waarom verdorie biedt u me iemand aan om me te begeleiden?
Ik moet toch leren om een zaak zelf te leiden.

    Wat bent u onrechtvaardig tegen mij! Wat moet ik doen om u ter wille te zijn? U vroeg me om een literaire krant.
U denkt net als alle gevangenen dat er buiten iets gebeurt.
Er is niets nieuws gebeurd, of het moet zo zijn dat u zinspeelt op de Fils de Giboyer. Maar u weet toch wel dat ik me niet met dat soort verwerpelijkheden bezig houd.

    Wat Salammbô betreft, dat is een groot succes, heel groot.
Een uitgave van tweeduizend ging weg in twee dagen.
Positief. Mooi boek, vol met fouten, wat alle plaaggeesten woest maakt, in het bijzonder Babou. Er zijn er die Flaubert verwijten dat hij oude auteurs imiteert.
Wat Flaubert gedaan heeft kon alleen hij doen. Veel te veel bric-à-brac, maar veel episch, historisch, politiek, zelfs dierlijk grandeur.
Er zit iets verbazingwekkends in het gesticuleren van alle wezens.
En die 30.000 frank, grap, grap! Waarom heeft Flaubert dat toegestaan? 30.000 frank, oké!
Maar zijn Bovary, waarvan het contract zou aflopen, is opnieuw afgestaan dus, 15.000 frank, en aftrek van de rente van 30.000 frank voor tien jaar.

    Ik denk dat Flaubert 12 of 13.000 frank heeft ontvangen (voor beide), maar dan contant.

    Champfleury en La Fizelière zeiden tegen me dat we nog niet bij u op bezoek konden.
Dus was mijn wroeging ongegrond, want ik had echt wroeging dat ik daar nog niet heen gerend was om u te bezoeken.

    Maar wanneer komt hier nu een eind aan? En wanneer kunt u bezoek ontvangen?
Ik wil dat heel graag weten. Vertel me hoe het met uw moeder gaat.
Ik heb haar misschien iets te schrijven binnen een maand of twee weken. Wat mij betreft, het gaat slecht met me, en al mijn ziektes, lichamelijk en geestelijk, worden alarmerend steeds erger.

    Ik zou een dokter moeten hebben als Mesmer, Cagliostro of de graftombe van Pâris. Dit is geen grapje.

Uw toegewijde,

Ch. Baudelaire.

Ik vergat iets belangrijks waarover u waarschijnlijk onnodig in onzekerheid zou zitten.
Ik sprak mevrouw Paul Meurice over Legros die een mooi portret van Hugo heeft gemaakt.
Ze vroeg naar u, bestookte me met vragen en ze was verbazingwekkend emotioneel (net zoals ik iedereen ook bestook met vragen over u).
En ik zag haar ogen opzwellen, en ook haar hals, en ik denk dat ze echt zou zijn gaan huilen, als men haar niet een bezoek had aangekondigd.

Nou ik zou echt trots zijn als ik zoveel interesse wekte bij zelfs een vrouw met grijze haren.
Haar man, die was nergens te bekennen.
Hij schijnt ergens in een of ander grote nieuwe machine te zitten.

  Inhoudsopgave     Volgende brief