Charles Baudelaire aan Antoine Jaquotot, Parijs, zaterdag 20 februari 1858.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

AAN ANTOINE JAQUOTOT
Parijs, zaterdag 20 februari 1858.

 

Geachte Heer,

    Eindelijk wint de beslissing en de noodzaak het van de verlegenheid.
Het is nu al twee weken geleden dat u mij aanbood om op uw interventie te mogen rekenen, en ik ben nu twee weken verder zonder ervan te profiteren.
Dat bewijst de lijdensweg die ik onderga om mijn geweldige moeder lastig te vallen.

    Ik kom dus terug op onze voorgaande gesprekken, en ik zal mijn situatie kort samenvatten.
Toen mijnheer Aupick overleed, voelde ik dat er nog een verantwoordelijkheid, een zware en grote verantwoordelijkheid op mijn schouders terecht kwam. Zolang mijn moeder niet alleen was, had ik het recht mijn gang te gaan met lijden. Maar toen ze alleen kwam te staan, had ik me niet alleen bezig te houden met mijn onophoudelijke problemen, met mijn naam, de eer van mijn naam, maar ik werd toen ook de beste vriend, en, om het zo maar eens te zeggen, de enige vriend van mijn moeder.
Ik heb dit allemaal gevoeld, en, kijk of ik een goed geheugen heb, - toen heb ik u als tussenpersoon gekozen omdat u bij onze ontmoeting te midden van die massa mensen op de begrafenis van mijn stiefvader waar ik, om het even terzijde te vermelden, voor mezelf geen respect noch sympathie kreeg waar ik volgens mij toch recht op heb, me op heel amicale en vertrouwelijke manier zei: U zult nu toch, naar ik hoop, bij u moeder gaan wonen. Helaas is dat niet gebeurd. Mijn moeder verklaarde dat ze nooit met mij zou willen wonen. Feit is dat ik eigenlijk een voorstel verwachtte.
Maar de vreselijke toestand van mijn geest maakte dat het een plicht werd voor mij om deze vernedering te moeten verdragen en me in zo’n mate onbemind te voelen.
– Ik heb toen gewoon besloten te wachten, en om nooit geld aan mijn moeder te vragen, - en dat was overigens, voortaan ook mijn strikte plicht.

    Sindsdien is er een klein wolkje tussen mij en mijn moeder gekomen, over mijn proces, maar dat is zo licht dat het niet de moeite is om daarover te praten.

    Recentelijk heeft mijn moeder me spontaan haar wens uitgesproken om me dicht bij haar te hebben.
U raadt wel met wat voor immense en oprechte vreugde ik dat voorstel ter harte heb genomen.
Ik heb haar alleen maar gevraagd om me wat tijd te gunnen om een paar taken af te maken waaraan ik al begonnen ben en die niet in Honfleur afgemaakt kunnen worden (dat is de waarheid) en zelf had ik het besluit genomen om heel hard geld te gaan verdienen om enkele problemen op te lossen die me in Parijs hielden (en die ik voor haar verborgen hield, haar betreurenswaardige felheid van reacties kennende).
Die taken zijn bijna af, de geldproblemen nog niet opgelost.

    Twintig dagen geleden (ik had als datum 1 februari gesteld), kreeg ik van mijn moeder een hele aardige brief, - zo aardig dat ik moest huilen – ik had al zolang niet zulke brieven gehad!
– Ze wachtte, zei ze me, - en combineer mijn ongeduld met dat beeld dat ik van haar had – en beoordeel wat ik heb moeten doorstaan!

    Ancelle is een hele goede vriend, en ik moet mezelf maar prijzen met hem, dat wil zeggen met zijn hart, niet met zijn intelligentie. (Dit blijft tussen ons, hoop ik.)
Als ik hem iets heel braafs zou vragen uit mezelf, dan zou hij het steevast weigeren.
Als ik hem iets absurds zou vragen uit naam van mijn moeder, dan zou hij het gelijk goed vinden.

    Er was een heel delicate kwestie die geleegd moest worden: ik verdien een beetje geld door al mijn problemen heen. Ik wilde weten wat ik aan mijn moeder zou kunnen geven als jaarlijkse, driemaandelijkse of maandelijkse vergoeding.
Ze heeft alles geweigerd gezien mijn huidige armoede.
Ze heeft alles geweigerd voor het moment, en ik heb heel goed begrepen dat ze HEEL TROTS zou zijn om later wat geld van mij te ontvangen, in een wat vruchtbaardere tijd. U begrijpt me wel, toch?

    Ik vraag u nu dus, geachte heer, om uw welsprekendheid aan te wenden om mijn moeder te overtuigen om voor mij in één keer een heel jaar aan inkomen bij Ancelle op te nemen, die hij terugkrijgt OP ZIJN LAATST binnen een jaar, omdat ik absoluut niets bij hem zou gaan halen, en dat ik al mijn andere inkomsten voor mezelf houd, terwijl ik dan uit mijn dagelijks leven op zijn minst 6000 frank aan uitgaven weghaal.

    Die 2400 frank zullen in een paar dagen, ten hoogste tien dagen, gebruikt worden om alle schulden te betalen waarvoor ik niet in Honfleur achtervolgd wil worden, en om onvermijdelijke uitgaven te doen (het huis waarin ik woon en waarvoor ik brand van verlangen om het te verlaten, de boekhandelaren, de boekbinders, aankopen van boeken, en een massa aan andere boodschappen die niet de moeite van het specificeren waard zijn, en uiteindelijk mijn advocaat, wiens honorarium nog niet betaald is) .

    In eerste instantie, ik zei het u al, had ik de intentie om meer te vragen, maar ik wil heel bescheiden zijn, ik wil dat inkomen niet voor langer dan een jaar en uiteindelijk kan ik voor mijn vertrek nog een aanvullend bedrag vragen aan één van mijn uitgevers en aan La Revue contemporaine.

    Zal ik uiteindelijk die verschrikkelijke en enige kwestie, de enige belangrijke, van werken en rust, kunnen oplossen – en die ik nog niet heb opgelost?
Mijn moeder heeft, om het even en passant te zeggen, nooit geraden, ook niet bij benadering, wat het voor tegenstelling is te leven tussen die grote plannen en zo’n hopeloze armoede van het dagelijks leven.

    Nu komen er twee andere ernstige kwesties.

    De eerste en meest wrede is de volgende: in werkelijkheid – want ik wil het gewoon cru vertellen - lijkt het alsof ik de gevoeligheid van mijn moeder uitbuit, het lijkt of ik een sentimentele chantage uitoefen op haar.
– Dat is de echte reden die me zo lang heeft doen aarzelen, de reden waarom ik het meer dan twee weken vooruit heb geschoven.
De vrees om verdacht te worden van een gebrek aan nobel gedrag was in werkelijkheid genoeg om me tegen te houden.

    Hierover heb ik het volgende te zeggen: hoewel mijn reële belang me beveelt om naar Honfleur te gaan en daar te gaan wonen – en zo snel mogelijk, is het niet alleen mijn eigen belang dat me daar naartoe drijft.
Zelfs als ik er geen persoonlijke voordelen als geld, rust, en werk in zou zien, wil ik toch, lees het goed, wil ik toch bij mijn moeder verblijven.

    De tweede vraag, waarvoor u het recht heeft mij die te stellen, omdat u de verantwoordelijkheid neemt van de interventie, is de volgende: (en die is nogal ernstig):

    Weet u zeker dat u dan ook in Honfleur blijven zult?
Als er zich plotseling een probleem voordoet, of wanneer u door een ingeving ineens weer naar Parijs terug moet, moet ik mezelf dan niet verwijten, omdat ik degene ben die denkt u een dienst te verlenen door als uw tussenpersoon op te treden, dat ik uw problemen alleen maar heb vergroot, omdat u later in Parijs de problemen terugvindt die u wilde ontvluchten, en die problemen die zijn groter geworden vanwege die lening?

    Ziet u dat ik aan alles denk.

    Ik antwoord dan: Ik heb een hekel aan Parijs en aan het wrede leven dat ik er nu al zestien jaar leid, en dat ook het enige obstakel is voor het kunnen uitvoeren van mijn plannen.
Ik ben zo vastbesloten om daar te gaan blijven, ten eerste voor mijn moeder, en ook voor mijn eigen belang, dat niets me voortaan in Parijs kan laten wonen.
Zelfs als al mijn schulden waren betaald,
wat binnenkort gebeurd zal zijn,  zelfs als er een massa aan geneugten als ijdelheid en roem me zou opwachten in Parijs, zelfs als ik bij machte zou worden om geld te gaan verdienen (wat, tussen haakjes, absurd is), en tenslotte zelfs als ik (en dat is niet minder absurd om te veronderstellen) IN MIJN MOEDER, IN HAAR KARAKTER DISSONANTIES EN PROBLEMEN ZOU VINDEN, DAN WEET IK ZEKER DAT IK EEN LIEFDEVOL BESTAAN ALS ZOON MET HAAR ZOU KUNNEN VERDRAGEN. IK ZAL IN MIJN CEL BLIJVEN.

    Geachte heer, er is niet veel meer om nog toe te voegen: ik ben vastbesloten om dat teruggetrokken leven te leiden zoals een van mijn vrienden dat doet die ik niet bij name zal noemen, die door het leven met zijn moeder een geestelijke rust heeft gevonden die voldoende was om een heel mooi werk af te leveren en waarmee hij in één keer beroemd is geworden.

    Mijn moeder heeft een groot talent waar ik luid mee spot, en dat ik vanbinnen bewonder.
Dat is haar ORDELIJKHEID, de orde in het hoofd die vrijheid schept. Ik heb redenen om aan te nemen dat ik dat ook krijg door het contact met haar.

    Ancelle heeft een andere gave, dat is besluiteloosheid, wantrouwen, draaierij.
Ik laat het aantal frank dat hij me liet verliezen oplopen tot ongeveer HONDERD DUIZEND, omdat hij me nooit op tijd weet te helpen omdat hij niet goed kan besluiten.
Ik wens dus dat hij niet op me gaat mopperen, dat hij het niet laat slepen, dat hij me niet in de weg staat door me te beroven van mijn vrijheid om over dat bedrag te beschikken zoals ik dat wens, en dat ik zo snel mogelijk naar mijn definitieve terugtrekking kan vluchten.

    Als hij door zijn wantrouwen niet wil geloven dat het totaal van mijn inkomen bij hem zal worden achtergelaten gedurende een jaar, dan zal ik stipuleren dat ik er dan een DERDE van neem om te voorzien in onverwachte reiskosten.
Maar ik WEET dat ik Alles zal achterlaten.

    Nu zal ik u met een absolute oprechtheid bekennen dat mijn ongeduld en mijn wilskracht zo groot zijn dat ik vastbesloten ben, indien u niet slaagt in uw amicale missie, de kwestie op woekerachtige wijze te bewerkstelligen.
Dat is zwaar, dat is moeilijk. Het zal veel kosten. Maar ik zal slagen, want men slaagt altijd in alles wat men hartstochtelijk wil. Vernietig voor mij de noodzaak om deze domheid te begaan.

    Geachte heer, sta mij toe, ik die u om een gunst vraag, om nog een advies te geven. Deze brief is geloof ik wel zo geschreven, dat hij in handen van mijn moeder zal komen, en zij zal alles waar ik geen tijd voor had om het te beschrijven, kunnen raden.
U mag hem dus voegen bij alle andere uitmuntende redenen die uw ruimdenkende geest en uw gezag als oude vriend van de familie u zal geven ten gunste van mij. En het lijkt me ook dat uw vriendschap voor mijn moeder u ertoe zal brengen om mijn plan te laten slagen.

    Neemt u mijn oprechte erkenning aan, ondanks alle stupiditeiten omtrent mij die u ongetwijfeld ter ore zijn gekomen, en die mij als ze me niet aan het lachen maken (op mijn goede dagen), me zo woedend maken op de slechte dagen. Ik ben de minst vergeetachtige man voor gunsten die hem gedaan zijn.

Doet u de hartelijke groeten aan madame Jaquotot.

Charles Baudelaire.

[Jaquotot schreef gelijk de volgende dag een brief naar Madame Aupick 21 februari 1858:]

 

Madame en vriendin,

     Ik stuur u de brief door die ik zojuist van Mijnheer Charles uw zoon heb ontvangen.

     Het is een zeer uitgebreide samenvatting van de gesprekken die hij met mij heeft gevoerd tijdens 5 of 6 bezoeken die hij bij mij heeft afgelegd, en waarin ik zo goed als mogelijk zijn bedoelingen heb gepeild.
Ik denk dat deze net zo oprecht zijn als zijn echte liefde als zoon voor zijn moeder en ik denk dat hij een gezonde waardering heeft voor zijn positie.

     U moet zelf inzien of u op zijn verzoeken ingaat.

     Omdat ik hem al twintig jaar niet heb gezien, vind ik het moeilijk om hem tot op het bot te beoordelen.
Zijn werk is wel van een zeer hekelende en ophitsende aard.

     Caroline klaagt een beetje over uw stilte van 1858; ze doet u zoals gewoonlijk de groeten en hiermee groet ik u respectvol en vol vriendschap,

Jaquotot de Changie.]

  Inhoudsopgave     Volgende brief