Charles Baudelaire aan Alphonse de Calonne. Donderdag 5 januari 1860.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

 

AAN ALPHONSE DE CALONNE
Donderdag 5 januari 1860.
(Middernacht.)

 

Beste de Calonne,

     Ik heb lang getwijfeld of ik wel vanavond naar u zou komen.
Mijn hekel aan ruzie verhindert me dat!
Ik wil u duidelijk schrijven, en ik wil dat u me gelooft als ik u verzeker dat ik u nu schrijf zonder enige rancune.

     Niets van de vriendschap die u op mij heeft overgebracht zal verdwijnen, maar ik waarschuw u dat ik me, hoe aardig en overeenkomend u ook bent, niet meer zal onderwerpen aan uw discipline, behalve dan nog voor de bewerkingen waarover we het al eens waren geworden.
Want uiteraard is het mijn plicht dat ik u het einde van L’Opium nog lever.

     Ik zal doorgaan, dat is waar, met het gehoorzamen aan het contract door alles wat ik maak aan u te geven, tot aan concurrentie van twaalf vellen (aangenomen dat wanneer L’Opium af is, ik u er dan bijna acht zal hebben geleverd).
Maar die besluiteloosheid, die bewerkingen en die castraties zullen niet meer plaatsvinden.
Dat betekent dat ik wanneer ik u de waarde van twaalf vellen heb geleverd, ik dan vrij ben, of u ze nou in hun geheel hebt geaccepteerd of dat u ze geweigerd heeft.

     Ziet u met welke voorzichtigheid ik deze dingen zeg, terwijl het toch duidelijk mag zijn dat dergelijke dingen niet fijn zijn om te zeggen.
Mijn naam en mijn talent zouden me toch, en hebben me over het algemeen ook beschermd tegen zulke vervolgingen van de klassieke hoofdredacteur, en ik zeg u op mijn erewoord dat u de eerste bent voor wie ik zoveel eerbied heb gehad.

     Vanochtend nog! Een begin van een dialoog was heel lang en moeilijk geweest om te maken.
Ik had eindelijk het begin gevonden, dat door zijn plechtigheid lijkt op de eerste maten van een orkest. Maar krak!
U vindt dat het meer verantwoord zou zijn om als begin een necrologische noot in te voegen.

     En dat over een man waarvan ik tien boeken ken, en die er misschien wel dertig heeft gemaakt!

     Over een man die een van de belangrijkste figuren is van een leerschool!
Twintig regels voor een noot! Maak uzelf rechter over wie u wilt.

     Om het samen te vatten, zal ik het nog eens herhalen:

     Er is een bepaalde mate van leeftijd en kennis waarin men uiteraard ontkomt aan deze disciplines.
U berokkent mij schade, en u doet u zelf natuurlijk ook geen goed.
Ik heb beloofd om in het tweede gedeelte twee stukken in te korten die ik beschouw als de klassieke stukken van de man. Ik zal het doen. Maar daarna, kom ik in opstand.

     Laat mijn brief aan iedereen zien die u kent (wel intellectuelen, welteverstaan) en dan zult u zien wat men u erover vertelt.

     Geheel de uwe, overigens. Twijfel daar niet aan.

     Als een dergelijke breuk plaats moest hebben, en als ik ergens debiteur over was, weet dan dat ik me zal weten vrij te pleiten.

Ch. Baudelaire.

  Inhoudsopgave     Volgende brief