Baudelaire, correspondentie, aan Armand Baschet. Parijs, 3 februari 1852.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
eerste deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

AAN ARMAND BASCHET
Parijs, 3 februari 1852.

 

Beste Baschet,

     Toen ik bij u wegging kwamen er een aantal gedachten in me op die ik u wil mededelen. Ik veroorloof me deze oprechtheid vanwege de snelheid waarmee onze band tot stand is gekomen.

     Dit kwam in me op: Baschet, die vol vuur was een paar dagen geleden en die veel mensen ziet, zou hij niet beïnvloed kunnen zijn door vijandige adviezen die hem de onderneming als slecht afspiegelden?

2. Baschet die net als wij gedesoriënteerd is door het niet aankomen van geld, - waarom heeft hij niet hetzelfde enthousiasme meer?

3. Waarom heeft Baschet zijn mening en zijn persoonlijke wensen niet kenbaar gemaakt, toen het ging over de kwestie of de krant toch zou verschijnen ondanks het gebrek aan geld?

4. Weet hij wel zeker of de papierfabriek en de drukker hem wel krediet geven?

5. Weet hij wel zeker of de heren Giraud en Dagneau die hun mond niet kunnen houden over hun eigen armoede, de onze wel geheim zullen kunnen houden?

6. Waarom zou Baschet wel zwichten voor nobele eigenliefde, maar niet verklaren dat hij het als het meest veilige beschouwt om pas te verschijnen met pecuniaire garanties, en dat er dus nog gewacht moet worden?

     Al deze gedachten zijn van mij persoonlijk.

     Als het u tenminste niet heel erg hindert, voor dat werk dat u over De Vigny moet schrijven, zou ik het heel fijn vinden indien u zelf zou komen morgenochtend, in plaats van uw koerier te sturen.

Ch. Baudelaire.

Rue des Marais-du-Temple 25.

Wanneer u bij mij weggaat, zult u Champfleury kunnen zien.

  Inhoudsopgave     Volgende brief