Baudelaire, correspondentie, aan Achille Ricourt. 1852.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
eerste deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

AAN ACHILLE RICOURT
1852.

[Baudelaire zendt hem :]

 

DRONKENSCHAP VAN EEN VODDENMAN

 

Vaak, bij het sombere licht van de lantaarns

Door de nachtwind getergd in hun glazen,

Diep in die sombere en slinkse wijken

Waar kouwelijke huwelijken bij duizenden wemelen,

 

Ziet men een voddenman met knikkend hoofd aankomen,

Botsend en stotend tegen de muren als een poëet,

Zonder zich zorgen te maken over duistere kijkgaatjes,

Stort hij zijn hart uit in de stille lucht.

 

Ja, die mensen opgejaagd door echtelijk verdriet,

Geradbraakt door het werk, en gekweld door de leeftijd,

Hun rug laag, en geplet onder het gewicht van de resten

En de smerige mest die Parijs weggooit,

 

Komen terug, geparfumeerd met een vatengeur,

Zij commanderen een leger en winnen gevechten;

Zij zweren dat zij hun volk altijd gelukkig zullen maken,

En volgen als op een paard hun glorieuze lotsbestemmingen.

 

En zo laat door de frivole mensheid heen

De wijn het goud rollen als een nieuwe Goudmijn;

Door de keel van de mens zingt hij zijn heldendaden;

En regeert door zijn weldaden als de goede koningen.

 

Om hun hart te bedaren en hun lijden te kalmeren

Van al die onschuldigen die in stilte sterven,

Had God hen al de zachte slaap gegeven,

Maar voegde hij de Wijn daarbij, heilige zoon van de Zon.

Charles Baudelaire.

  Inhoudsopgave     Volgende brief