Charles Baudelaire aan Paul Dalloz. Parijs, 26 juni 1860.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

 

AAN PAUL DALLOZ
Parijs, 26 juni 1860.

 

Beste Dalloz,

    Ik heb al vier exemplaren van mijn Paradis aan de Moniteur gegeven.
Ik meen te hebben begrepen dat U en Turgan de auteur van Les Fleurs du mal als iemand zien die jullie altijd ongeluk brengt.
Maar u moet weten dat datgene wat echt ongeluk brengt aan de Paradis in kwestie, de striktheid van de fatsoensmoraal en de religie is, waardoor ik uit de mond van een massa mensen de volgende onflatteuze woorden reeds tegen me heb gehoord: Ha! Daar bent u dus, hypocriet!
Het schijnt dat men niet wil aannemen dat ik van nature een deugdzaam mens ben.

    In eerste instantie was dit boek bestemd voor Le Moniteur.
Ik weet niet meer precies door welke omstandigheden ik ertoe kwam om het elders te laten drukken.

    Bij Le Moniteur ken ik de heren Sainte-Beuve, Claudin en Reynard.
Het spreekt voor zich dat wanneer Sainte-Beuve ermee instemde om zich bezig te houden met dit boek dat zijn aandacht naar mijn mening verdient, dat dan alles heel goed zou gaan. Maar ook dat alles wat u doet goed zal zijn, en dat uw keuze de goeie zal zijn.

Uw toegewijde,

Ch. Baudelaire.

  Inhoudsopgave     Volgende brief