Baudelaire aan Jean Morel. Parijs, 1 april 1859.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

AAN JEAN MOREL
Parijs, 1 april 1859.

 

Beste Morel,

    Morgen zeker. Want ik kan niet in Parijs blijven.
Het wordt tijd dat ik wat werk ga doen.

    Terug in Parijs de 15e of de 16e.
Wilt u zo aardig zijn om meteen een nummer van uw Revue (de laatste, mocht u de verzen hebben gepubliceerd) aan Maxime Du Camp te sturen op het adres Rue du Rocher (geen huisnummer, men kent hem wel in die straat).

    En nog een nummer naar madame Elisa Guerri, Rue Catiglione 10.

    U kunt dat op mijn rekening zetten van mijn uitgaven.

    Tijdens mijn afwezigheid (en aan het einde daarvan zal ik voor u twee vellen meenemen, te weten Eureka, of les poèmes nocturnes) vraagt u voor mij een kaart om de Salon te mogen bezoeken op beter passende tijden.
U mag, volgens mij, zonder vrees het begin van het werk aan de drukker geven.

    Geheel de uwe, toto corde zoals Chasles zegt, en zoals u wel weet, als hij u weleens geschreven heeft.

C.B.

Ik geloof dat hij dan in dergelijke gevallen schrijft: tuus ex toto corde.

  Inhoudsopgave     Volgende brief