Baudelaire aan Charles Asselineau. Honfleur, 1 februari 1859.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

AAN CHARLES ASSELINEAU
Honfleur, 1 februari 1859.

 

Beste Asselineau,

    Ik ben nu echt hier wonende.
Ik ga er nu munt uit slaan, zonder ophouden, nu ik geen excuses meer heb om met mijn werk concessies te doen.

    Ik heb net naar onze kleermaker de waarheid geschreven, namelijk dat ik zijn naam met de rekening heb achtergelaten bij iemand van wie ik vaak geld behoor te krijgen, - en dat ik dacht die persoon het met Nieuwjaar had kunnen betalen, maar dat ik ten gevolge van het herrekenen van mijn boekhouding, nu geld schuldig ben in plaats van het te eisen, en dat dientengevolge hij, als pleiter, het recht zou hebben zich pas daar te presenteren na het betalen van mijn schulden, dat wil zeggen eind maart.
En dat uiteindelijk onder deze omstandigheden ik mijn best zal doen om tot die tijd wat geld voor hem te vinden.

    Maar mijn brief heeft een ander doel. Dat is u te feliciteren voor Lucien S. die ik hier pas heb gelezen.
Wat een energie! En wat een haat!
Maar wel te kort, mijn vriend, nog steeds te kort.
Het is weer een ingekorte roman. Maar hoe het er nu uitziet, is het van een grote waardigheid.

    Is de vrouw van Lelioux dood?
En denkt u niet dat hij zelf een paar van zijn dingen in dat schilderij vinden zal?

Geheel de uwe.

C.B.

Ik heb in een paar kranten hier de zaak Malassis gezocht, maar niet gevonden.

Honfleur, Calvados.

Hartelijke groeten aan Sasonoff, Babou, la Madelène en aan Gardet.

Ik kom half of eind februari naar u toe.

  Inhoudsopgave     Volgende brief