Baudelaire aan Arsène Houssaye. Parijs, oktober-november 1860.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

 

AAN ARSENE HOUSSAYE
Parijs, oktober-november 1860.

 

Beste Houssaye,

     Op het tweede vel van deze brief vindt u het reçu van de 260 frank, waarvoor ik u opnieuw hartelijk dank.
In rampspoed worden kleine gunsten grote gunsten.

     In de tweede helft van de maand, zal ik u achtereenvolgens vier aantekeningen met kritieken sturen, maar veel minder uitgebreid dan die over Gautier en de artikelen over Les Caricaturistes.
Die gaan dan over de heren Victor Hugo, Richard Wagner, d’Arevilly en Paul de Molènes.
U drukt ze maar wanneer u kunt en u betaalt ze maar wanneer u wilt.
Ik zit vol terechte woede. Ik moet u nageven dat u me tenminste niet om mijn meningen kwelt.

     De vier aantekeningen waar ik het over heb zijn pure lofuitingen, maar op vrije toon geschreven en bijna in familiair taalgebruik.
U weet dat ik persoonlijk nauw verbonden ben met deze vier heren.

     U moet weten dat de heer Grandguillot momenteel een van de oorzaken is van mijn problemen, na me eerst te hebben overstelpt met aanbiedingen en beloften, is hij voor mij nu gasvormig geworden.
Ik kan hem niet te pakken krijgen, ik kan daarom uit hem geen geld loskrijgen, en het ergste is nog wel dat ik zelfs ongerust ben over het manuscript dat ik hem gestuurd heb.
Als het wordt geweigerd, en ik kan het terugkrijgen, zou u het dan willen hebben?
Het is de analyse van het talent van een onbekende man vol genie, van wie ik zo’n  honderd tekeningen heb.

     Wilt u alstublieft zo vriendelijk zijn om de jongen 20 frank te geven.
Ik moet me per rijtuig verplaatsen, en heel Parijs doorkruisen. Ik kom u straks misschien nog even bezoeken, als u niet al vertrokken bent.

Uw toegewijde,

C.B.

  Inhoudsopgave     Volgende brief