Baudelaire aan Alexandre-Louis Cousinet, Parijs, vrijdag 26 februari 1858.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

AAN ALEXANDRE-LOUIS COUSINET
Parijs, vrijdag 26 februari 1858.

 

Geachte heer,

    Ik zou zelf naar u toe zijn gegaan in plaats van u te schrijven, als ik niet overstelpt was met werk en bezigheden.

    Toen ik u tegenkwam een paar dagen voor Nieuwjaar, had u me moeten zeggen dat u me zou gaan vervolgen; dan had ik u misschien in de eerste twee weken wat geld kunnen leveren, terwijl ik nu onverwacht klem word gezet.

    Ik heb een beslaglegging gehad een aantal dagen geleden, en ik zat onder een bedreiging van hechtenis.
Nu ga ik vertrekken om een paar reizen te maken, een voor een.
Ik kom aan het begin van elke maand terug op altijd het zelfde adres, Quai Voltaire 19.

    Ik reken op uw welwillendheid om mijnheer Labitte te schrijven en hem te vragen om voor het moment zijn bedoelingen me te vervolgen op te schorten, voor op zijn minst twee maanden.

    Hij zegt me dat u heel snel geld nodig heeft. Ik zal voor mijn vertrek bij u langskomen.
Als ik een klein of middelmatig bedragje van mijn eerste reisgeld kan verduisteren, dan zal ik dat met plezier doen, maar ik kan niets beloven.
Want ik denk dat alles heel precies voor me zal worden afgepast.

    Mijn afwezigheid heeft als doel om meer geld te verdienen dan waar ik nu over beschik, gekweld en van streek als ik ben.
U begrijpt zeker wel, dat al die vervolgingen als resultaat hebben dat een debiteur verhinderd wordt om eruit te komen.

    U kent me goed genoeg om te weten dat ik echt wens om alles af te betalen.
En dat is zo waar, dat de laatste keer dat ik u tegenkwam, ik u met grote zekerheid heb gezegd dat dit voor wat u betreft deze zomer of herfst zou gaan gebeuren.

Met hoogachting,

Ch. Baudelaire.

  Inhoudsopgave     Volgende brief