Correspondentie Baudelaire, aan Victor De Mars. Parijs, 7 april 1855.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

AAN VICTOR DE MARS
Parijs, 7 april 1855.

 

Geachte mijnheer de Mars,

    Ik ben bezig met de voorbereiding, en ik hoop dat het op tijd af is, van een heel mooie Épilogue  van Les Fleurs du mal.
Ik wilde u het volgende vertellen, - namelijk dat ik er grote waarde aan hecht dat welke stukken u ook uitkiest, ik die met u in orde breng, op zo’n manier dat ze, om het zo te zeggen, een vervolg vormen, - net zoals wij dat gedaan hadden voor het eerste deel.

    Ik zal met mijn Épilogue de 9e ’s avonds bij u zijn, of uiterlijk de 10e.

    Het Epiloog (gericht aan een dame) vertelt ongeveer dit:

    Laat mij rusten in de liefde.
– Welnee, de liefde zal me niet laten rusten.
– Onschuld en goedheid zijn weerzinwekkend.
– Als u mij wilt behagen en de verlangens wil verjongen, wees dan wreed, leugenachtig, losbandig, laag en gemeen, en een dievegge; - en als u dat niet wilt zijn, dan zal ik u uitschakelen, zonder woede. Want ik ben de echte vertegenwoordiger van de ironie, en mijn ziekte is van een absoluut ongeneeslijk genre.

Zoals u ziet maakt dat een mooi vuurwerk van monsterlijkheden, een echte Épilogue, een proloog voor de lezer waard, een echte Conclusie.

Uw toegewijde,

Ch. Baudelaire.

  Inhoudsopgave     Volgende brief