Correspondentie Baudelaire, aan Jules Barbey d'Aurevilly. Parijs, woensdag 20 december 1854.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

AAN JULES BARBEY D’AUREVILLY
Parijs, woensdag 20 december 1854.

 

Geachte heer,

    Ik ben heel vaak bij u langsgegaan om u de hand te schudden, maar ik had geen enkel geluk.
Ik stuur u vanochtend op de bonnefooi deze brief maar, om u te vragen of u iets voor mij kunt doen.
Ik ben helemaal afgestompt en erg ziek, ik heb helemaal niets te lezen, en bovendien heb ik aan een dame beloofd, die daar al heel lang zin in had, haar iets van u te laten lezen.
Als u aan deze boodschappenman het maakt niet uit wat, iets van u zou kunnen geven, La Bague, Le Dandysme, Germaine, La Vieille Maîtresse, L’Ensorcelée, - dan zou u mij daar heel blij mee maken.
– Als deze man u niet treffen mocht, en indien u nog in de schrijfgevangenis zit, dan zal ik het een andere keer nogmaals proberen.

    Als u uzelf nog aardiger wilt voordoen, zou u dan bij uw zending een noot willen sturen van uw verschillende werken, met de namen van de boekhandels, - dat is een noot die ik al heel lang nodig heb.

    Uw grote artikel over Monselet had op deze arme jongen een duivels effect.
Hij was tegelijkertijd gelukkig en heel ongelukkig.
Ik heb gedaan wat ik kon om hem te overtuigen dat hij heel gelukkig moest zijn.
– Als het over mij was gegaan, dan was ik heel ongelukkig geweest.
Adieu, mijnheer, geloof me als ik zeg dat ik voor altijd uw vriend en uw bewonderaar ben.

Ch. Baudelaire.

  Inhoudsopgave     Volgende brief