Correspondentie Baudelaire, aan Jean Wallon. Parijs, 30 januari 1854.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

AAN JEAN WALLON
Parijs, 30 januari 1854.

 

     Toen ik gisteren uit eten was gevraagd bij Rosier, vond ik uw mooie boek. Charmant, tot nu toe, dat woord wordt door mij alleen toegepast voor materiële vervaardiging. Want ik heb het niet gelezen.
Het zou bovendien een beledigend woord zijn voor een dergelijk boek.
U mag er van overtuigd zijn dat ik het met de grootste aandacht zal lezen.
Maar toen ik het gisteravond doorbladerde, vond ik een vreemde woordgrap: u citeert de parabool van de meester die weggaat nadat hij bij zijn dienaars Talenten (munten) heeft achtergelaten die zij moeten laten groeien, en u zegt: en zo zal God ons straffen voor het feit dat wij de Talenten (gaven) die hij ons geleend heeft, niet hebben laten groeien. Dat is een goede filosofische escapade.

     Ik had uw boek al eens bij een paar mensen gezien, en ik had me voorgenomen u verwijten te maken voor het feit dat u mij vergeten bent bij uw distributie. Rosier bewees me dat ik me compleet vergist heb.
Aangezien ik nu toch kinderachtig bezig ben, zal ik u eraan herinneren dat mijn naam niet Beaudelaire is, maar

Ch. Baudelaire.

Wilt u de hartelijke groeten doen aan mevrouw Wallon en aan haar vader. Duizend maal dank.

Rue Pigalle, 60.

  Inhoudsopgave     Volgende brief