Correspondentie Baudelaire, aan François Buloz. Parijs, woensdag 13 juni 1855.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

AAN FRANÇOIS BULOZ
Parijs, woensdag 13 juni 1855.

 

Zeer geachte mijnheer Buloz,

     Toen ik u zo onbeleefd kwam storen op 30 mei, was ik op diezelfde dag gebrouilleerd geraakt met de heer Dutacq, en omdat ik me zonder uitgever voelde, ben ik u komen vragen of u zich een beetje over mijn zaken wilde buigen, en me van de invloed laten profiteren die u op enkele boekhandelaren kunt hebben.
Maar vandaag is mijn geval verslechterd, het is grover en ernstiger geworden.
Sinds zondag heeft Le Pays me bedankt.
Ik heb daar twaalf maanden beledigingen en pesterijen moeten ondergaan. Nu ben ik dus verlost van mijn onverdraaglijke Salon. Nu ben ik vrij, maar zonder centen.
Ik weet dat het de gewoonte is wanneer men bij u binnenkomt om je verwelkoming dan te betalen middels een soort van literair cadeau.
U bent wel eens afgeweken van dit gebruik.
Als u het niet voor mij kunt doen, (wat ik heel logisch zou vinden, want u heeft me ook eigenlijk al een heel grote dienst bewezen) wilt u dan zo vriendelijk zijn om me alleen maar de prijs van een pagina voor te schieten, of iets meer als u kunt, voor een roman die veel eerder komt dan u denkt.
Want als ik het eens ga worden met Hachette of Michel Lévy voor mijn Edgar Poe, dan heb ik een maand werk te doen voor de correcties van de drukproeven – en meteen daarna sta ik helemaal tot uw beschikking.
Als dit niet geschiedt, dan ben ik onmiddellijk de uwe.
Ik ben echt heel moe van dat heen en weer zwerven dat al twaalf jaar duurt.
Dat kleine briefje, bizar en vaderlijk, dat ik onlangs pas te zien kreeg, vond ik niet onaangenaam, wat men mij er ook over verteld heeft, en het had een vreemd effect op mijn geest. Hierdoor kwamen alle oude paperassen weer voorbij, een massa aan stramien en opgestapelde plannen.
Helaas, mijnheer, moet ik bekennen, is dat tot mijn schaamte?
Is het tot mijn roem? Dat ik er niet veel menselijke gevoelens in heb gevonden, of gevoelens die daar voor door gaan?
Ik heb er alleen maar, en is dat niet belachelijk om te moeten bekennen, een bezorgdheid in gezien om verbazing of afschrikking te veroorzaken.
Toch beschik ik over drie of vier gegevens die met wat handigheid u zouden kunnen behagen.
Maar wel eerder iets in het fantastische dan een zedenroman. Want in dat laatste genre zou ik u onvrijwillig kwetsen, terwijl het genre van de fantasie een solide gebied voor mij wordt.

     Voor wat betreft het onmiddellijke onderwerp van mijn huidige brief, een onderwerp dat toch heel belangrijk is, daarin is alles wat u beslist goed.
Heeft u niet stukken van mij gepubliceerd die andere dichtbundels naar de achtergrond zouden hebben gedrukt en heeft u mij sindsdien zelfs niet heel fijn verdedigd?
Dit heb ik ook pas onlangs vernomen.
Hoewel ik me er heel waardig om voel, zou ik u ervoor moeten bedanken; ik zal u nog iets beters zeggen: ik verwachtte dat al.

Hoewel u bij de dagen van de maand zit waarin u het het drukste hebt, ga ik er van uit dat een bezoekje van mij om 6 uur u niet zal storen.

Uw toegewijde,

Ch. Baudelaire.

Mijnheer V. de Mars is mijn adres dus kwijt? Ik heb het nummer van 1 juni niet ontvangen.

P.S. u moet wel weten dat ik hoopte en ik zeker wist dat ik u deze brief niet hoefde te schrijven en dat ik de serieuze bedoeling had om u alleen maar om gunsten te vragen als ik u een mooie en echte Nouvelle zou kunnen aanbieden.
Maar de Duivel die aan het hoofd staat van het literaire zwerversbestaan heeft er anders over besloten.

C.B.

  Inhoudsopgave     Volgende brief