Correspondentie Baudelaire, aan Armand Dutacq. Parijs, 7 juni 1856.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

AAN ARMAND DUTACQ
Parijs, zaterdag 7 juni 1856.

 

(Aantekening voor mijnheer Dutacq.)

Geachte mijnheer Dutacq,

     Ik kom net bij mijnheer Mirès vandaan, bij wie ik mijn urgentie heb uitgelegd om toevlucht te zoeken bij hem, nogmaals, waarbij ik niettemin beloofde hem met het vervolg op Poe terug te betalen.
Mijnheer Mirès herinnerde zich mijn brief wel, maar heel verward. Hij zei alleen maar tegen me:
“Ga maar naar Dutacq, en vraag hem om er met mij over te praten en het me te helpen herinneren.”

     Zoals u weet, zou ik Le Constitutionnel  het liefst hebben gehad, en ondanks mijn gesprek met mijnheer Amédée Renée waar u bij was, zal ik hem het werk laten zien, als het af is, voordat ik het naar Cohen breng (die me zijn woord heeft gegeven).
Het derde deel (dertig à veertig feuilletons) is maar één Nouvelle. Dus het moet niet onderbroken worden.

     Het feit dat u me zo zag aandringen bij mijnheer Amédée Renée, was niet uit angst voor mijnheer Cohen die steeds zei dat hij dergelijke absurditeiten alleen maar publiceerde uit mededogen, - maar door een manie van mij die me ertoe drijft om in kranten te willen staan waarin ik nog niet verschenen ben.
– En ik wilde ook graag dat dit werk heel erg gelezen wordt.

     Nu het pijnlijke deel, dat is dit: Ik ben twee maanden kwijt door problemen, voordat ik naar mijnheer Mirès durfde te gaan.
Ik zit aan de laatste grens, en ik zou graag, als ik mijn meubilair heb gered, mezelf in de voorstad willen opsluiten, onmiddellijk, tot aan het eind van de maand, om voor eens en voor altijd Poe af te kunnen maken.

Geheel de uwe.

CH. BAUDELAIRE.

Ik moet u nog ergens anders over spreken, maar ik hoop dat ik u deze brief zelf kan geven.

Alstublieft, laat me geen ruzie met Cohen krijgen door tegen hem te vertellen dat u mij het werk aan mijnheer Renée heeft zien geven.
Er zijn echt gevoelige autoriteiten die men niet moet kwetsen, en ik neem niet aan dat degene die bijna mijn uitgever was geweest me kwaad wil doen.

  Inhoudsopgave     Volgende brief