Charles Baudelaire aan Auguste Poulet-Malassis. Parijs, begin juli 1860.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

 

AAN AUGUSTE POULET-MALASSIS
Parijs, begin juli 1860.

 

Beste vriend,

     Aan de hand van de brief van Pincebourde die ik hierbij insluit, zult u zien dat uw cadeau, ondanks de belofte van Pincebourde, tot niets is verworden.

     De rekening die hij me heeft opgestuurd, en die ik probeer te ontcijferen, klopt niet, want ik zet Piogey erop, die zijn Chinapapier heeft, en ik begrijp het niet goed: De Meneer van Le Mans. A fortiori, ik heb gelijk.

     Ik ben zojuist Caen tegengekomen, en die wil niets kopen.
Hij vertelde me dat zelfs op een manier die me zeer amuseerde. En nog een erbij. Pincebourde zou me dus twee exemplaren opsturen, zonder die van Caen mee te tellen, en u ziet wat er in zijn brief staat.

     Beste vriend, begrijp dat ik niet in staat ben om bij u een slecht humeur op te wekken tegen uw werknemer, maar ik moet toch iets uit uw belofte halen.
Dat die brief van Pincebourde ongepast en onbehoorlijk voor mij is, dat is niet belangrijk. Wat wel belangrijk is, is dat ik vriendelijk ben tegen de mensen van wie ik een gunst moet vragen.

     Haalt u mij hier uit, alstublieft, als u dat kan.

     Ik wil u een handeltje voorstellen, dat wellicht bij u past.
In ruil voor het exemplaar van Feydeau, dat vol met noten staat, en dat ik onlangs van hem heb gegapt met de belofte dat ik hem een nieuw exemplaar zou geven, kunt u mij dan gangbare exemplaren geven? U moet zelf maar bepalen hoeveel.
U ziet dat ik geld wil aanmunten op allerlei manieren.

     De correcties en gedachten van Feydeau zijn ongelooflijk talrijk en erg amusant.
Ik moet toegeven dat er een paar heel nuttig zijn, en die ga ik op mijn exemplaar overzetten.

     Ik werk momenteel aan Les Fleurs du mal. Over enkele dagen krijgt u uw pakketje, en het laatste stuk, of epiloog, dat gericht is aan de stad Parijs, zal u zelf verbazen, als ik het tenminste goed af krijg (in hoogdravende terzetten).

Uw toegewijde,

C.B.

U begrijpt met welk doel ik u de stukken van het proces geef.

Ga nu niet denken dat ik een kankerpit ben en ga niet op me mopperen ten gunste van Pincebourde.

Ik heb van u ontvangen: 19 gangbare exemplaren. 2 op vergé papier, 2 op chinees papier, 1 die ik van Pincebourde heb, = 24.

En de geslachtsziekte?

Ik heb helemaal in mijn eentje een advertentie laten zetten in zo’n driehonderd kranten.
Zijn die er allemaal doorgekomen? Ik weet het niet. Ik weet dat ze vanuit het Ministerie zijn gekomen.

De heer de Lescure zegt dat hij opgetogen is over het boek.
Ik geloof dat d’Aurevilly ook positief is, maar hij heeft zoveel domme dingen geschreven over Pommier en d’Aubryet dat ze de draak met hem hebben gestoken, en hij durft nu niet meer te praten over la jeune école. Die term is niet van mij.

Na de twintigste juli ben ik of erg aangedaan óf erg opgetogen.
Ik voel dat ik dit jaar mijn alles op alles ga forceren.

Uw toegewijde,

C.B.

Wij zullen dus eerdaags met al onze zaken met elkaar in overeenstemming komen.

De affaire Poe zal gedaan worden, met grote luxe, maar wat zijn die klauwen van Michel taai!

Die Wagner wordt zo dik dat ik hem van het deel van de Contemporains zal  moeten afhalen.

  Inhoudsopgave     Volgende brief