Charles Baudelaire aan Armand Du Mesnil. Parijs, 21 februari 1861.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

 

AAN ARMAND DUMESNIL
Parijs, 21 februari 1861.

 

Geachte Dumesnil,

    Mijn bezoek van vanavond bij de heer de Calonne, heeft een nog onaangenamere discussie op gang gebracht dan deze brief; hij beweert zelfs dat de manuscripten of de het manuscript dat ik hem kan leveren hem van geen enkel nut zijn, omdat hij alleen gedrukte dingen mag uitbetalen.
Maar, wat verstaat hij dan onder het woord: voorschotten?

    In de tussentijd, dat wil zeggen toen ik het ministerie uitkwam, kwam ik Lacaussade tegen.
Ik geloof dat hij Dentu nog niet eens gezien had.
Maar hij vond mijn affaire eenvoudig, hij zei echter wel dat de heer Dentu waarschijnlijk alleen maar het geld van het (maandag) in te leveren manuscript wilde voorschieten, en dat in de tweede plaats de prijs van 200 frank per vel ongetwijfeld buitensporig hoog gevonden zou worden.

    Daar ben ik toen tegenin gegaan, omdat die prijs overal zo’n beetje als gemiddelde wordt gehandhaafd.
Ik vraag u mij te excuseren voor het feit dat u zich zo gehinderd moet voelen door mijn toedoen.
Ik kom zaterdag denk ik naar u toe voor uw advies en uw steun.

    Als gevolg van een massa complicaties ben ik nu echt ziek geworden, en ik wil morgen even rustdag houden, en als het kan, ook om nog te werken.
Doet u de hartelijke groeten aan de heer Rouland.

Uw toegewijde,

C.B.

Gaarne wil ik er nog even bij vermelden dat hij in deze brief vol verwijten niet één keer zegt hoe vaak ik al wel terugbetaald heb, en evenmin heeft hij het niet over al zijn literaire treiterijen waardoor ik het nu spuugzat ben geworden.
Dit voor wat betreft mijn kant van het rechtzetten.
In werkelijkheid heeft hij me gisteren laten komen omdat hij het zo leuk vond op me te schelden en om een soort van wanhoopsscène te kunnen spelen.
Ik ben hier helemaal zenuwziek van geworden.

  Inhoudsopgave     Volgende brief