Charles Baudelaire aan Achille Bourdillat. Parijs, 10 februari 1861.

AAN ACHILLE BOURDILLAT
Parijs, 10 februari 1861.

 

Geachte heer,

U heeft vast geraden dat een zin uit uw brief me aan het dromen zou brengen.
Ik wilde u alleen maar schrijven dat u mij door uw tegenstand gedwongen heeft om een verklaring aan Michel te vragen, met wie ik wel een goede verstandhouding wil blijven hebben.
Door toeval kreeg ik daarnet de oplossing voor het raadsel.
Het ging om een rare snuiter, zeer onbeschoft en ondankbaar, zelfs jegens mij, die in een andere boekhandel de mensen aan het afraden was mijn boeken te kopen.

    Ik dank u hartelijk voor de hoffelijke aanbiedingen die aan het eind van uw brief staan.
Die neem ik zeer serieus, en misschien breng ik u over een paar dagen mijn brochure over Wagner mee, een zeer weloverwogen gelegenheidswerk.

    Wat mijn mooie droom betreft, die komt wel aan land een keer, ondanks heftige stormen en noodweer, en weliswaar wat verminkt.
Ook al moet ik dan om geld gaan bedelen bij ministers, die veel te veel geld geven aan werken die dat veel minder verdienen.

Dan heb ik nog iets vernederends (voor mij) te zeggen.
Die 50 frank! Die zal ik over enkele dagen komen brengen.

Wilt u mij geloven, dat ik, ondanks deze droefheid, uw zeer toegewijd ben,

C. Baudelaire.

  Inhoudsopgave     Volgende brief