Baudelaire, correspondentie, aan Théodore Olivier. Parijs, zondag 18 april 1852.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
eerste deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

REÇU
8 april 1852.

 

Reçu van boekhandel Lecou voor het bedrag van 72 frank 50 voor de betaling van het artikel van E.- A. Poe.

Ch. Baudelaire

AAN THÉODORE OLIVIER
Parijs, zondag 18 april 1852.

 

Geachte heer,

    Werkelijk, hoe meer ik er aan denk, hoe meer ik vind dat oude mensen een arrogantie hebben die karakteristiek voor hen is, en zij maken misbruik van de welwillendheid die wij voor hen hebben. Gisteren luisterde ik volkomen kalm naar wat mevrouw Olivier tegen me zei.
Haar scrupules verbaasden me, maar ik respecteerde die, als de gewoontes van een ultra-punctueel persoon.
Ik had nog geen woord gezegd, en alles ging uitstekend, toen u in woede ontstak, heel onnodig en heel ongepast, om een preek te houden.
Als u mij er ook een woord tussen had laten plaatsen, dan had ik u verteld dat ik in mijn cahier een brief van mijn moeder had waarmee ik de toestemming had om 500 frank hier en 600 frank elders op te halen, wat volgens haar eigen berekening op 1100 frank neerkomt.
Maar u wilde mij liever glorieus aantonen dat u niet wilde hebben dat ik me zoveel vrijheden veroorloofde, en dat ik al 500 frank bij mijnheer Ancelle vandaan had gehaald, dat u dat wist, dat de gelukkigste situaties tijdelijk waren, dat het mijn plicht was om er een grote discretie op na te houden (ik ken mijn plichten tegenover mijn moeder, en zij spreekt niet maar zij handelt, zij adviseert niet, maar offert zich op), - dat de arme senatoren maar 40 000 frank hadden, en paarden, - dat u de vertrouweling was van familiegeheimen, en ten slotte, geachte heer, als iemand die zijn verstand helemaal kwijtraakt, heeft u het over God gehad, en u heeft mij op een autoritaire manier verklaard dat ik niet een volledig ontaarde geest was.
Mijnheer, ik heb uw lofuitingen niet nodig om mezelf te kennen.

    U kunt gerust zijn, voor wat betreft uw verantwoordelijkheid.
U hoeft er geen enkele meer van te dragen, zelfs niet die van een boodschapper, of van een brievenbus.
U zult nog één keer met mijn leven te maken hebben, bij een plechtige omstandigheid waarbij ik durf te geloven dat u zult getuigen van die rechtschapenheid en die verlichte geest, die u zo belangrijk vindt, maar die door een afschrikwekkende verwaandheid in u verduisterd wordt en vernietigd.
– Gisteren las ik in een voorwoord van Éléments de géométrie uit de XVIIe eeuw dat de exacte wetenschappen maar een opstapje zijn naar verhevener bekwaamheden, en dat het niets voorstelt om je hoofd vol te stoppen met cirkels, figuren, vasten, sinussen en cosinussen, als men niet, en dat is veel belangrijker, een christen en een aardig man is.
–Ik laat dit voorwoord misschien wel voor uw gebruik herdrukken.

    Dit alles zou slechts grotesk en koddig zijn, indien u in mijn hersenpan niet een schadelijke opschudding had veroorzaakt.
Toch zult u, ongetwijfeld uit ervaring, weten hoezeer men vergevingsgezind wordt wanneer men gewend is aan boeken en werken: u zult dus ook niet verbaasd zijn dat ik u uw kinderlijke en seniele gewelddadigheid vergeef.
Maar voor de oude pijn die u in mij heeft wakker gemaakt moeten anderen misschien boeten.

    Ondertussen denk ik niet dat liefdadigheid mij opnieuw zal willen blootstellen aan uw schoolmeesterachtige brutaliteiten.
Daarom zal ik geen voet meer bij u over de drempel zetten, en wanneer u een brief van mijn moeder mocht ontvangen, die naar alle waarschijnlijkheid of in ieder geval misschien het geld terug zal sturen, dan stuurt u het geld of de brief naar mijnheer Ancelle die ik regelmatig zie.
Dan hoef ik niet de minste geschreven regel van u te ontvangen.

    Mijnheer, met de exacte hoeveelheid hoogachting die het fatsoen mij beveelt u te verlenen,

C.B.

Vanaf nu behoud ik de kopieën van al mijn brieven, als een ordentelijk man, die ook weet wat hij doet.

  Inhoudsopgave     Volgende brief