Baudelaire, correspondentie. Aan madame Aupick. Parijs, 5 januari 1844.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
eerste deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

AAN MADAME AUPICK
Parijs, 5 januari 1844.

 

    Ik ben niet naar je toegekomen, en ik durfde dat niet om twee redenen: ik had je iets te weigeren en ik had je iets te vragen.

    Je weet dat ik een nieuwe kleermaker heb – ik had er een nodig – en de eerste keer dat je van die mensen gebruik maakt, moet je ze geld geven. Hij zal me anders gaan wantrouwen, en een kwade kop krijgen als hij een wissel ziet. Ik heb het echt nodig dat je me meteen 300 frank voorschiet – dat maakt 25 frank meer dan februari.
Als je een bepaald bedrag in huis hebt, zelfs veel minder dan dat, stuur het me dan, dat zal dan altijd nog minder zijn dan dat ik hem schuldig ben.
Het geld dat je me met Nieuwjaar hebt gestuurd is naar de betaling van een wissel van 300 frank gegaan, geld dat afgelopen herfst geleend was, en naar nieuwjaarsgeschenken.

    Ik had het over een kaart sturen naar de generaal, omdat ik dacht dat dat wel fatsoenlijk was, en dat zo’n attentie je wel plezier zou doen – maar omdat je denkt dat hij daardoor beledigd zou worden, in plaats van de werkelijke reden ervan te begrijpen, dan is er niets aan te doen, daar kan ik ook niets aan doen.
Die dromen van verzoening doen me pijn.
Zoals ik je al vertelde, ik kan je maar één jaar werk en verstandigheid beloven – niets meer.

    Er bestaan viriele eigenliefdes, die jij als vrouw, en als zijn vrouw, niet kunt begrijpen.
Waarom verplicht je me om zo hard te zijn, en maak je jezelf zulke illusies?

    Veel liefs, en wat goed nieuws, kan ik je verzekeren dat wanneer ik een of twee romans geschreven heb, ik weet waar ik ze kan verkopen – daar maar twee maanden werk voor nodig heb.
Een roman van tien feuilletons is – gemiddeld – 500 frank waard – een roman van tien vellen voor een revue 1000.

C . Baudelaire

  Inhoudsopgave     Volgende brief