Baudelaire aan Mme Aupick. Parijs, vrijdag 19 februari 1858.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

AAN MADAME AUPICK
Parijs, vrijdag 19 februari 1858.

 

Lieve moeder,

     Je hebt me twintig dagen geleden alweer een hele aardige brief geschreven (de eerste die zo aardige is sinds jaren) en ik heb je nog steeds niet teruggeschreven. Je zult er wel pijnlijk verrast door zijn geweest.
Toen ik die brief las, begreep ik dat er nog van me gehouden werd, meer dan ik had gedacht, en dat er nog veel dingen gerepareerd konden worden en dat er nog geluk zou mogen zijn.

     Tussen de verschillende manieren waarop je ongetwijfeld de oorzaak van mijn stilzwijgen zocht, heb je misschien die van welwillendheid vergeten. De waarheid is dat die zo goede en moederlijke brief me bijna pijn heeft gedaan.
Ik had er verdriet van toen ik zag hoe graag je oprecht wilde dat ik bij je zou komen wonen, en ook toen ik er daarna aan dacht hoe zeer ik je wel zou moeten kwetsen, want ik ben nog niet klaar.

     Ten eerste heb ik niet genoeg vertrouwen in Michel Lévy om Parijs te kunnen verlaten terwijl ik een boek achter moet laten dat nog afgemaakt moet worden bij een van zijn drukkers. Je kent mijn vreselijke precisie die ik bij alles wat ik doe toepas.
Ik zou dan maar ongerust zijn, en daar is ook alle reden toe.
(Het boek in acht vellen, daarvan ben ik al bij de vijfde, en de rest kan, door snel te werken, in tien dagen af zijn.)

     Daarbij, denk eens aan het verschrikkelijke bestaan dat ik lijd, en hoe weinig tijd ik daardoor overhoud om te werken. En aan de veelheid aan problemen die ik moet zien op te lossen voordat ik vertrekken kan (zo moest ik aan het begin van deze maand zes dagen verliezen omdat ik me moest verstoppen, uit angst dat ik zou worden aangehouden.
Maar, ik had mijn boeken en al mijn manuscripten waaraan ik bezig was thuis laten liggen. Dit is een van die duizend details uit mijn leven).

     Het geluk dichtbij hebben, bijna binnen handbereik, en het niet kunnen pakken! En niet alleen weten dat men gelukkig gaat worden, maar ook dat men iemand anders gelukkig maakt aan wie men dat schuldig is!

     Voeg aan deze lijdensweg nog de volgende toe die jij misschien niet begrijpt: wanneer de zenuwen van een mens heel erg verzwakt zijn door een grote hoeveelheid onrust en lijdensweg, dan komt ondanks alle voornemens, de Duivel iedere ochtend met zijn hoofd binnenglippen in de vorm van de volgende gedachte: waarom zou ik nu niet eens één dag uitrusten en al die dingen eens vergeten?
Ik zal vannacht in één keer, alle urgente dingen gaan doen.
– En dan komt de nacht, en zijn geest is verpletterd van angst voor al die zaken die achterlopen. Dan neemt een zwaar drukkend verdriet een onmacht mee, en de volgende morgen wordt dezelfde komedie weer opgevoerd met goede zin, met hetzelfde vertrouwen, met hetzelfde bewustzijn.

     Ik kan eerlijk gezegd niet wachten om weg te zijn uit deze stad waar ik zoveel geleden heb en waar ik zoveel tijd verloren ben. Wie weet verjongt mijn geest zich daar wel, in rust en geluk?

     Ik draag in mijn hoofd een twintigtal romans en twee toneelstukken mee. Ik hoef geen eerlijke en gewone reputatie. Ik wil het denken van de mens verpletteren, ik wil verbazen, zoals Byron, Balzac en Chateaubriand. Is er nog tijd voor, mijn God?
Ah, als ik had geweten toen ik jong was, wat de waarde van tijd, van gezondheid, en van geld is!
– En dan die vervloekte Les Fleurs du mal die weer overnieuw moeten! Daar is rust voor nodig.
Weer poëet worden, kunstmatig, uit vrije wil, in het karrenspoor gaan lopen, waarvan men dacht dat het reeds definitief uitgehold was, weer opnieuw een onderwerp gaan behandelen waarvan men dacht dat het al uitgeput was, en dat allemaal om te gehoorzamen aan de wil van drie onnozele magistraten, waarvan er een Nacquart is!

     Ik denk serieus, zonder hoogdravendheid, en zonder illusies, dat ik door hard door te werken daar, al mijn schulden in twee jaar kan afbetalen, dat wil zeggen dat ik dan drie keer meer kan verdienen dan hier.
Wat een ramp dat je me die geweldige regeling niet hebt aangeboden, bijna een jaar geleden, terwijl ik toen niet in monsterlijke problemen zat!

     (Over Les Fleurs du mal, daar wil ik geen complimenten meer over horen, je hebt me er al vier keer meer van gegeven dan ik je vroeg.)
– Men heeft me om een nieuwe volledige uitgave gevraagd in België.
Dat is een ernstige kwestie, en waar ik geen oplossing voor kan bedenken, het zou kunnen dat er nadelen aan zitten.
Er is hier – in La Revue contemporaine - een nieuw artikel verschenen, verschrikkelijk. Ik zal het je laten lezen. Ik vrees dat ik een enorme schurkenstreek heb geleverd.
La Revue contemporaine, het officiële blad, beging een ernstige daad door hiermee de lofuitingen van Le Moniteur tegen te spreken.
Ik heb een klacht ingediend bij de minister van Staat, en om mijn wraak compleet te maken, heb ik een paar honderd frank geleend bij La Revue contemporaine, voor werk dat ik nu aan het maken ben. Ik voel dat mijn geweten niet helemaal schoon is.
Het is de eerste keer dat het gebeurt dat ik een gunst vraag aan iemand die ik kwaad wilde doen.
Maar mijn excuus zit in mijn verschrikkelijke schaamte.

     En dan als laatste, om mijn verhaal over mijn geluksplannen te vervolgen, dan kan ik dus lezen, lezen en nog eens lezen, zonder mijn productie schade aan te doen.
Al mijn dagen kunnen worden gebruikt om mijn geest te herstellen!
Want ik moet het je bekennen lieve moeder, mijn ongelukkige opvoeding is wreed verstoord geweest door al mijn dommigheden en al mijn beproevingen.
En de jeugd gaat voorbij, en ik denk soms met angst aan het vliegen der jaren. En ze bestaan toch alleen maar uit uren en minuten. Maar wanneer men tijd aan het verliezen is denkt men alleen maar aan de fracties van de tijd, en niet aan de totale som der tijd.

     Dit zijn dus goede plannen en ik denk niet dat die niet te realiseren zijn, want in Honfleur zal ik geen enkel excuus hebben om ze niet te realiseren.

      Ik wil niet dat je als je dit leest denkt dat ik alleen maar door mijn egoïsme word gedreven.
Een groot gedeelte van mijn gedachten bestaat hieruit: mijn moeder kent me niet, ze heeft me amper gekend, we hebben geen tijd gehad om samen te leven.
Maar we moeten toch samen een aantal jaren geluk kunnen vinden.

     Je vertelde me weer over Valère. De eerste keer, een paar maanden geleden, dat moet ik je bekennen, toen was ik geneigd om te lachen om mijn moeder, die adel zocht in het huispersoneel, maar echt, ik wist toen dit walgelijke detail nog niet: de diefstal van de juwelen.
Je moet geen buitensporige gevoeligheid hebben, daardoor worden kwetsuren vanaf de grond gevoeld.
Je moet slachtoffer weten te zijn, je ogen sluiten en vergeten.

      Adieu: het is halfvijf, ik omhels je van harte.
Deze brief is vreselijk slordig.
Maar ik heb hem in grove letters geklad, omdat ik dacht dat je ogen dan minder vermoeid zouden worden.

Charles.

  Inhoudsopgave     Volgende brief