Baudelaire aan Madame Sabatier. Parijs, 4 maart 1860.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

 

AAN MADAME SABATIER
Parijs, 4 maart 1860.

 

    Als ik u vertelde dat ik enorm verdriet heb, dat ik nog nooit zo’n groot onweer gekend heb, dat ik alleen moet zijn, dan zou u mij niet geloven.
Maar als ik u vertel dat ik een ronde neus heb, dik en rood als een appel, en dat ik in dergelijke gevallen zelfs niet onder de mannen kom (laat staan bij vrouwen) dan weet ik zeker dat u mij wel zou geloven.

    Het grote probleem was opgelost.
Ik heb Feydeau namelijk gezien, die zo’n mooie gelegenheid niet voorbij liet gaan om van zich te laten spreken en om zelf te spreken.
Gelukkig had ik, omdat ik dit al had zien aankomen, me in stilte voorbereid.
Ik heb al mijn moed verzameld en tegen hem gezegd: Uw werk is subliem, etc. maar, etc. Hij liet me wel merken dat bij hem het woord maar niet zo welkom is.
U moet goed weten, ik ben eerlijk, dat hij me meer in verlegenheid brengt dan Victor Hugo in eigen persoon, en dat ik minder moeite zou hebben om tegen Hugo te zeggen: U bent dom, dan tegen Feydeau te zeggen: Bent u niet altijd subliem?
En toen, ’s  avonds, midden in een mensenmenigte waarin ik dacht veilig te zijn, was daar ineens een Jood, uit uw kennissenkring, dhr.
Heilbuth, die zich aan me vastklampte en hele atelierbetogen hield met zoveel verve dat ik dacht dat ik flauw zou vallen of hem aan zou vliegen.

    U merkt het wel, ik hou ervan om met u te roddelen.
Als het waar is dat men altijd zijn medeplichtigen moet sparen, dan zou ik veel te veel kwade dingen zeggen over iedereen, alleen maar opdat ik dan niet meer zonder u kan.

    Ik vind het fijn dat u de zin over uw gemene blik heeft opgemerkt. Waar het om gaat is dat die heel lelijk is (als uw ogen dat willen).

    Ik denk serieus dat ik in wat vrolijkere horizonten terecht ga komen, en dat ik in de nieuwe week die er aankomt zelf u om vergeving ga vragen voor het feit dat net gedaan heb alsof ik u vergeten was.
Dan zal ik ongetwijfeld het album bij me hebben.

Uw toegewijde, met oprechte hartelijkheid.

C.B.

De 8 frank zijn van hetgeen ik al te lang vergeten was: het rijtuig.

  Inhoudsopgave     Volgende brief