Baudelaire aan Madame Aupick, Parijs zaterdag 6 maart 1858.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

AAN MADAME AUPICK
Parijs zaterdag 6 maart 1858.

 

    Eindelijk dan, arme moeder, het grote laffe geheim. In eerste instantie was het Ancelle die me die 3000 frank leende. Vervolgens was jij het.
Tenslotte was het noch jij, noch hij, maar ikzelf die een jaargeld ga verkopen met toestemming van Ancelle, en daarom is hij zo sterk, en kunnen wij allen hem niet schelen.

    Je hebt me aan hem overgeleverd, en je hebt ook je eigen wil overgeleverd.

    Ik schrijf hem niets. Morgenochtend ga ik naar hem toe. Ik zal me inhouden.
En ik zal de noodzaak het geld bij mijnheer Jaquotot te brengen volhouden. Wat dat betreft, daar sta ik op, en ik hoop daarbij dat jij het zaakje niet in de steek laat.

    Ik schrijf je nu bij mijnheer Jaquotot. We moeten van het idee afzien om van hem gedaan te krijgen dat hij Ancelle toestemming vraagt om tussenbeide te komen.
Je hebt geen idee van het schaamtevolle werk dat je me laat doen, je hebt het recht niet om dat ook aan een andere man te vragen.
Mijnheer Jaquotot verleent ons met toewijding deze dienst, maar hij heeft geen enkel pardon aan die oude gek te vragen.

Ik blijf volledig bij alles wat ik je gezegd heb, en bij alles wat ik eis.

Het geld moet naar mijnheer Jaquotot, op voorwaarde van een bezoek van mij daar.

Waarom nu dat bezoek? Wat heeft dat voor zin?

En laten we maar hopen dat er geen ongelukken gebeuren!

Groeten.

Charles.

  Inhoudsopgave     Volgende brief