Baudelaire aan Eugène de Broise. Parijs, ongeveer 20 maart 1861.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

 

AAN EUGÈNE DE BROISE
Parijs, ongeveer 20 maart 1861.

 

NOOT VOOR MALASSIS

    De affaire Hetzel staat er beroerd voor.
Hetzel zal de wissels voorleggen, maar niet voor het einde van de maand. Pas voor 10 april.
De reden hiervoor is dat hij zijn eigen termijn niet in gevaar wil brengen door het risico te lopen dat zijn pakje wordt geplunderd, omdat hij het weigeren van welk papier dan ook beschouwt als een belediging, en dat dit inhoudt dat dit hem noodzaakt alles in te trekken.

    Hoewel hij reeds veel vriendschappelijkheid getoond heeft voor mij en voor Malassis, is het overduidelijk dat men met hem op een negatieve manier over de uitgeverijen Malassis en de Broise gesproken heeft.
Hij sprak met mij over effecten die in lijdzaamheid gebleven zijn (het is duidelijk dat hier geen sprake was van Auguste).
Hij had het over waarschijnlijke problemen inde zaken bij Malassis, en ook over een productie die niet vruchtdragend zal zijn. Ik vertel u dit ondanks dat hij mij dit verbood, omdat ik denk dat dit u wel zal interesseren.

    Ten slotte hebben De Broise en ik afgesproken dat voordat er naar Hetzel wordt teruggekeerd, wij eerst zullen proberen om Schwartz en Lemercier te gebruiken.
Ik bij Lemercier, een ander bij Schwartz.

C.B.

  Inhoudsopgave     Volgende brief