Baudelaire aan Charles Asselineau. Honfleur, 20 februari 1859.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

AAN CHARLES ASSELINEAU
Honfleur, 20 februari 1859.

 

Beste vriend,

    Ik zou u erg dankbaar zijn als u me kon vertellen of mijn Danse macabre verschenen is.
Met de opdracht aan Christophe? Het had moeten verschijnen in het nummer van de 15e.
Ik heb geen woord ontvangen van De Calonne aan wie ik de drukproeven heb teruggestuurd.

    Kunt u bij de drukkerij Ducessois langsgaan, en zeggen dat er niet te lang gewacht moet worden met de drukproeven voor Gautier? Omdat het met een duivelse snelheid geschreven is, zou het leuk zijn als ik het terugzie in alle rust.
En een lichte vertraging van mijn kant voor het terugsturen van de drukproef zou de publicatie nog langer ophouden.
Ze hebben ruimschoots de tijd gehad om het te zetten.
Herinner hen eraan dat ze me alles moeten terugsturen (strokenproef en manuscript) in gekruiste banden met Rubrieken er op: zakelijke documenten, aan mijnheer…, van mijnheer ……, en frankeren.
En insinueer tegelijkertijd dat het heel belangrijk voor de lezer, de krant en voor mij is dat alles in één keer verschijnt, hoe lang het ook is.
Het is gemaakt om in één keer te lezen.
De groeten aan Gardet, Wallon, Sasonoff, Babou en Boyer.
Zeg maar tegen La Madelène dat ik net een paar goddeloosheden op Voltaire heb geschreven.
Ik bloos er misschien wel van. Gelukkig is het in een lyrische stijl.

    Als ik gisteravond Gautier in zijn geheel had gekregen, dan had ik uiteraard alles overmorgen kunnen terugsturen, en dan had het zondag verstuurd kunnen worden.

    Ander verhaal: probeer voor mij eens bij Édouard Houssaye ALLE afbeeldingen van Meryon los te peuteren (zichten op Parijs) mooie drukproeven op China papier. Om onze kamer op te sieren, zoals Dorine zegt.
Uiteraard moeten die niet op mijn conto gezet worden; want ik zou ze dan net zo goed kunnen kopen.
Nu men mij al mijn vertragingen heeft vergeven, neem ik aan dat het hier niet om zo’n moeilijke onderneming gaat.

    Ik ga de eerste dagen van maart naar Parijs met een enorm pakket voor Morel. Le Corbeau, met het fameuze commentaar, La Méthode de composition, die u zo afschuwelijk vindt.
Een artikel over la peinture espagnole (de laatste boodschappen, maar, hoewel daar al iets over gedrukt is, is het wel acceptabel) en een aantal poèmes nocturnes.

    Ik vraag u om duizend excuses dat ik zoveel over mezelf praat. Het is heel vanzelfsprekend dat ik behoefte heb om wat te babbelen. Dat is trouwens heel zeldzaam en hier leer ik het praten af.
Ik heb een drukke correspondentie met Malassis, die, naar zijn zeggen, vorstelijk onthaald is bij zijn rentree.
Dat komt door zijn Romeinse familie, zegt hij.

    Ik moest lachen om uw beschrijving van hem, als iemand die droomde van nieuwe schandalen, terwijl de roeden voorbereid werden.

    En u, wat doet u? Hoe gaat het met u?
Het is heel koud. Men zegt me dat het warm is.
Het is hier wel minder koud dan in Parijs, maar het is een andere kou.
Of het nu warm of koud is, het is vochtig. Nooit droog. Daarom lijkt het mij kouder.

    En dat volkomen monster, dat oude slechte sujet, hoe is het met hem?
Die slechterik die zich bemind weet te maken.

    Lokale kroniek: ik hoorde van een aantal werknemers die hier in de tuin aan het werk waren, dat een aantal jaren geleden de vrouw van de burgemeester was betrapt in een biechtstoel terwijl ze genaaid werd. Dat is me onthuld omdat ik vroeg waarom de Sainte-Catherine kerk gesloten was als er geen mis was.
Het schijnt dat de pastoor vanaf toen zijn voorzorgsmaatregelen heeft genomen tegen deze heiligschennis.
Het is een onverdraaglijke vrouw, die me onlangs nog zei dat ze de schilder had gekend die het fronton van het Panthéon had geschilderd, maar die een lekkere kont moet hebben (zij).
Dit provinciaalse naaischandaal in een heilige plek, heeft dat nu niet het echte klassieke pikante van de oude Franse vuiligheden?

    Pas op dat u dit verhaal niet doorvertelt aan mensen die in Honfleur kunnen zeggen dat u dit verhaal van mij heeft: anders moet ik mijn rustplaats ontvluchten.

    En sindsdien moet de burgemeester de hoorns telkens uitvegen die er op zijn deur worden getekend.

    Voor wat die pastoor betreft, dat is een man die iedereen hier een brave man noemt, en het is bijna een opmerkelijke man en zelfs een erudiet.

    Ik heb een lang gedicht gemaakt opgedragen aan Max du Camp, en die de natuur doet trillen, en vooral de liefhebbers van de vooruitgang. Wilt u de groeten doen aan uw familie, en schrijf me. Uw toegewijde.

Charles Baudelaire.

Geef Banville een handdruk van me, en zeg tegen hem dat ik blij ben met zijn kleine geluk.

Ah! Mijn hemel! En de boom van Veuillot! Malassis staat er versteld van.

  Inhoudsopgave     Volgende brief