Baudelaire aan Auguste Poulet-Malassis. Parijs, begin september 1860.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

 

AAN AUGUSTE POULET-MALASSIS
Parijs, begin september 1860.
Zelfde dag, half drie.

 

Beste vriend,

    Ik  moet u vertellen over een gesprek dat ik zojuist heb gehad en dat over u ging, en mij uw aandacht waard lijkt.
Ik was naar Didot, Gélis en Cie gegaan voor mijn eigen zaken.
De heer Gélis, waarom weet ik niet, vroeg naar u, en hoe het met uw boekhandel ging.
Ik zei hem dat het Bedrijf veranderd was door middel van de introductie van een derde persoon, en ik vond het een goede gelegenheid om over de Commandite te praten, waarmee ik me tot nu toe nog helemaal niet had beziggehouden.
En toen begon hij me vragen af te vuren over de toestand van de boekhandel en over uw persoonlijke kapitaal.
U begrijpt dat ik in verlegenheid werd gebracht en dat ik niet goed wist wat ik moest antwoorden.
Ik hield het erop dat alles nog steeds goed ging met uw zaken.
Toen zei hij tegen me: als de heer Malassis hiermee doorgaat, zeg dan tegen me dat hij naar mij toekomt en dat hij dan zelf maar positieve inlichtingen moet verschaffen.
En omdat ik weg wilde gaan, voegde hij er nog aan toe:
Waar brengen al die heren hun papieren heen?”
Ik zei tegen hem dat ik geen idee had, dat ik overigens dacht dat u zelden wissels maakte.
Ik denk overigens juist dat u daar beter niet met uw zwager over kunt praten, althans niet de komende tijd.
U kunt het beter allemaal zelf doen, zodra u weer in Parijs bent.
Als u wilt dat ik Gélis voor me inneem en denkt dat ik eventueel een goede onderhandelaar zou kunnen zijn, stuur me dan een briefje.

Uw toegewijde,

C.B.

  Inhoudsopgave     Volgende brief