Baudelaire aan Alphonse de Calonne. Parijs, 8 januari 1860.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

 

AAN ALPHONSE DE CALONNE
Parijs, 8 januari 1860.

 

Geachte heer,

     Ik vind net toevallig in Parijs uw brief van de 2e. En dus was de brief die ik u op de 4e schreef geen antwoord.
Deze had ik spontaan geschreven, ter voorbereiding op uw bezwaar.
Ik praat serieus met u en ik vraag u serieus om een dienst.
Ik zou het krediet niet hebben om die wissel te verlengen.
Ik ga de verplichting aan om u voldoende materiaal te geven (meteen na de 15e) om u te behouden.
Naderhand, als ik door al mijn geduld me kan redden, dan zal ik u geld geven.
Maar, zoals ik u zei in die brief, heeft u dan niet genoeg vertrouwen in me, dat u me een zichtbaar voorschot kunt geven, en zelfs meerdere voorschotten, op voorwaarde dat ze voorafgegaan of gevolgd worden door waarde in manuscripten?

     Geheel de uwe. Wilt u de hartelijke groeten doen aan madame de Calonne en ook aan haar nicht.

Ch. Baudelaire.

Ik voeg dit eraan toe, dat ik bijna ziek ben van al deze zorgen, en zoals ik u al schreef, die zorgen komen allemaal op mij neer, terwijl ik daar eigenlijk helemaal niet bij betrokken zou moeten zijn.

  Inhoudsopgave     Volgende brief