Baudelaire aan Alphonse de Calonne. Alençon, 1 januari 1859.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

AAN ALPHONSE DE CALONNE
Alençon, 1 januari 1859.

 

Geachte heer,

    Ik stuur u de vruchten van mijn dromerijen per spoor.
Ik verzoek u per omgaande dit in nummer 15 te werpen. Ik wil niet dat uw lezers mij vergeten.

    U zult in het gedicht van Le Squelette de zorg zien die ik besteed heb om me te conformeren aan de schreeuwerige ironie van de voormalige Danses macabres en de allegorische beelden uit de middeleeuwen.

    Ik ga u geld opleveren, niet zoveel als ik had gewild, om u van uw verantwoordelijkheid te ontheffen.
Ik moet dus goed met u kunnen opschieten.
Mijn vriend Malassis heeft alles gedaan om zijn vriendschap met zijn commerciële verantwoordelijkheden te verenigen.

    Hij zegt me zojuist dat hij u een uitgekozen exemplaar stuurt van Les Émaux Camées uitgebreid met nieuwe gedichten, en nog een ander gewoon exemplaar voor die van uw medewerkers en u mag zelf kiezen aan wie u die wilt geven.

    Een ding dat mijnheer Malassis u niet zal vertellen, maar dat ik u wel durf te vertellen, is dat hij u zeer erkentelijk zou zijn als u aan mijnheer Czartorski zou denken.
Deze kleine schurk van Lacour heeft in zijn verdedigende woede brieven van de prinses gevonden. Hoe kunnen zulke hooggeplaatste jongelui niet begrijpen dat niemand het erg zou vinden dat hun grootmoeder van een Franse officier hield? Dat onteert echt niet.

    Dit kleine pakje met verzen schaadt geenszins het heel grote pakket (iets meer verbazingwekkend) dat ik voor u in Honfleur zal maken.
Vertel me of u Le Sonnet en la Danse macabre mooi vindt.
– Doet u de hartelijke groeten aan mevrouw de Calonne.

Maandag ben ik in Parijs.

C.B.

  Inhoudsopgave     Volgende brief